varen; 25 Maart werd de waterscheiding tusschen zuid- en noordkust van Waigeoe in een klein half uur beklommen. De Fakfak-baai op de noordkust (Fofak-baai op de zeekaart) en het verre eiland Ajan waren van daar in één lijn zichtbaar.
Via Sarnaté op de oostkust van Salawati en Sailolof op de zuidwestkust van dat eiland werd oostwaarts gestoomd naar de Segoen en Karabrari vieren.
De loodsen bleken zeer onvoldoende op de hoogte te zijn van de ondiepten. Op hun aanwijzing werd herhaaldelijk de westkant der Segoenbaai te dicht genaderd; de uitgang beoosten Jef Kabalin, die volgens hen niet bestond, bleek veel gemakkelijker.
De Segoenrivier, die voor zoover onderzocht zoutwater bevat, is goed bevaarbaar; vermoedelijk had de Pionier zelfs verder kunnen komen dan het hoogste punt nu per sloep bereikt. Dit punt op de zeekaart overgegebracht zou nagenoeg in Straat Kararaboe vallen. Inderdaad liggen de bronnen der Fatjarivieren dicht bij die der Segcen. Zooals op de bijgevoegde schetskaart van Straat Sélé c. a. is aangegeven, buigt de kust van Nieuw-Guinea benoorden Wajifket veel minder oostelijk in, dan uit de zeekaart zou volgen.
Het invaren der Sillé Sabak had geen bezwaar. Van Jef Jal kan nagenoeg recht er op aan worden gestuurd; de diepte was bij rijzend water vrij eenparig 2 vadem.
De Sabak is een der monden van de Karabra-rivier. De hoofdmond is oostelijker en ondiep. Eenmaal binnen, is de diepte, als men den buitenbocht houdt, voor de Pionier ruim voldoende. Boven het riviertje Kelakais moet sterk aan den rechteroever worden gehouden, daar de oostelijke helft door de rotsen onbevaarbaar is.
In de bovenrivier werd geankerd in 2 vadem op een gladden steenbodem, waar het anker aanvankelijk niet hechtte. Circa 2 K. M. naar boven versmalt zich de rivier tot =fc 50 M. en stroomt tusschen steile rotswanden. Met 8 roeiers kon een eind verder de kleine vlet van de Pionier niet tegen den stroom op. Op dezelfde plek moet in 1887 de stoombsrkas van H. M. Java zijn omgekeerd.
Aan den benedenrand van het gebergte links verschijnt een stroompje, de Waia Kaoenoa uit een druipsteengrot. ^
Beoosten den Karabramond, tusschen de kapen Tanjar en Kafmela mondt de Seremoek uit, iets verder haar arm, de Tahiet. Daarop volgt de Kalebot, aan wier benedenloop de Kanoki's wonen, die geen aanraking met vreemden willen en eindelijk de hiervoren besproken Kaiboes-baai.
Een baai Samei was mijn zegslieden onbekend; zij herinnerden zich
«3