gelegen zandplaat, die op dat oogenblik vrij wel droog lag omdat de vloed nog niet was doorgekomen, kostte het ons veel moeite in de duisternis de aanlegplaats te bereiken, doch na een half uur tobben waren we er eindelijk.

Van den waarnemend-directeur vernamen we, dat de gouvernementsstoomer eerst den volgenden morgen te Albina verwacht werd en tevens, dat hij over eenige uren, wanneer de eb weer intrad met de stoombarkas naar Albina zou gaan. Hij was genegen om ons drieën mede te nemen, doch onze vaartuigen kon hij niet op sleeptouw nemen, omdat er een groote pont met rails geladen, medegevoerd moest worden. Deze spoorrails waren evenwel nog niet alle aan boord van de pont gebracht en zouden voor ons eene onverwachte hulp zijn. Men scheen op het placer gebrek aan werkkrachten te hebben, zoodat slechts twee man met het inladen der rails bezig waren en de directeur vreesde niet tijdig genoeg voor het vertrek gereed te zijn. Hij vroeg me daarom of onze arbeiders de zijne niet een handje konden helpen. Ik antwoordde hem, dat het niet aanging onze menschen, die op dien dag reeds 11 uur geroeid hadden en dien nacht, bij het intreden van de eb, met onze booten weer verder moesten gaan, nu nog aan den arbeid te zetten. Zij hadden de paar uren, die hen nog restten, hoog noodig om uit te rusten en eenigszins op verhaal te komen. De directeur was het volkomen met me eens, doch kwam eenige oogenblikken later met een nieuw voorstel aan. Indien onze arbeiders de zijne behulpzaam wilden zijn, zou hij onze vaartuigen met hunne bemanning mede op sleeptouw nemen, zoodat ze dan den geheelen nacht konden uitrusten. De zaak had daardoor natuurlijk een geheel ander karakter gekregen; ik liet het echter aan de arbeiders zelf over in deze te beslissen.

Zooals ik wel dacht, opperden ze geene bezwaren en waren zij al spoedig bezig met het inladen der spoorstaven, welk werk om 10 uur 's avonds afgeloopen was.

Na bij den directeur te hebben gegeten, zakten we in