mijn-ingenieur, den heer Von Faber aantroffen, cue ïeeds voor hen uit de Gonini was vertrokken. Den 3den Dec. hadden ze de reis voortgezet naar Paramaribo, waar ze dus nu reeds bijna een maand moesten zijn.
De arbeiders, die dien dag io'/3 uur geroeid hadden, schenen daardoor toch niet vermoeid te zijn, want zij verzochten mij om den oudejaarsavond te mogen vieren. Ik gaf hun voor die bijzondere gelegenheid een extra-oorlam en eenige losse patronen, om deze bij den overgang in het nieuwe jaar te kunnen afvuren. Verder kregen ze de vergunning om tot half een s nachts hunne godsdienstplichten te vervullen, die bestonden uit het zingen van eenige psalmen. In den vooravond kwam eene deputatie van hen ons gelukwenschen met den goeden afloop van de expeditie en bij voorbaat reeds met de intrede van het nieuwe jaar. Daarna werden we met een „lang zal hij leven" op onze stoelen in de lucht geheven. Tot antwoord gaf ik hun nog een extra-oorlam, wat de vreugde ten top deed stijgen. Een troepje boschnegers, dat verblijf hield op een eiland in de nabijheid, kwam, op de haimonica spelende en vreugdeschoten lossende, ook naar het kamp en vergastte ons op eenige dansen, waaraan ook een paar arbeiders deelnamen. Het was daardoor reeds vi ij laat, voor
we ons ter ruste begaven.
Den volgenden morgen moest nog eenige bagage, die Van Breen niet had kunnen medenemen, in de booten geladen worden, waarin ook voor de beide wachters een plaatsje moest worden ingeruimd. De twee visschersbooten en de corjaal waren daardoor zoo zwaar geladen, dat ik mij gedrongen gevoelde in het eerstvolgende boschnegerdorp onze vaartuigen een weinig te ontlasten door een gedeelte der goederen als vracht te laten afvoeren.
Het was half tien voordat we van wal staken. Door den lagen waterstand waren we verplicht den branschen oever te& houden, waar nog het meeste water stond. Versteeg en ik bevonden ons in de grootste, De Goeje in de andere