de zaak gezien en keerden naar Poeloe Moffo terug om onze hangmatten op te zoeken.

Den 2gsten Dec. verlieten we te 9 u. v. m. het Boni-dorp. De ons vergezellende boschnegers waren door het feestvieren en den slapeloos doorgebrachten nacht niet erg voor het werk geschikt, zoodat we maar matig vooruitkwamen. We deden even het dorp Enfants-perdus en daarna Cottica nog eens aan, waar de manggaboomen reeds vruchten droegen, en sloegen op een eilandje midden in de vallen bij eene Bonische nederzetting, het kamp op. Awensai zag daar na de afwezigheid van een paar maanden vrouw en kinderen weder terug en was opgetogen van vreugde. De Roecoejana Toti en zijn zoontje hadden ons tot hiertoe vergezeld en zouden den volgenden morgen met de vrouw van Awensai terugkeeren.

Den 3osten Dec. werd de reis voortgezet. De waterstand in de rivier was nog altijd even laag, zoodat de Boni's genoodzaakt waren op sommige punten naar een passage te zoeken. De eigenlijke vallen evenwel schoten we met groote vaart af en bewonderden daarbij de behendigheid der boschnegers, hoewel we toch bijna midden in een val met de visschersboot gekanteld waren. Het liep evenwel zonder ongelukken af en we sloegen boven den Lensededeval het kamp op. Evenals den vorigen middag was er ook heden weer een zware regenbui gevallen.

Den volgenden morgen moesten de goederen beneden den val getransporteerd en daar in de booten geladen worden, hetgeen weder wat oponthoud gaf. Er werd evenwel flink doorgeroeid; we passeerden den nagenoeg drooggekomen Abonasoengoe, in den namiddag Pikien Dagohede en kwamen ten ruim 6 uur in het kamp aan den Goninimond, waar we de twee achtergelaten wachters in goeden welstand aantroffen. Uit een brief van den heer Van Breen, die me werd gegeven, vernam ik, dat hij en de opzichter Copijn den 24sten Nov. het Gonini-kamp verlaten hadden en den isten Dec. te Albina gearriveerd waren, waar zij ook den

10