gang was. Onder een overdekte open loods stond een lijkkist met een wit doek bedekt op den grond; nadeibij gekomen bemerkten onze reukorganen spoedig, dat het lijk erin lag. Aan het hoofdeneinde van de kist zagen we een tafeltje, eveneens met een wit kleed bedekt, waarop eenige lampjes en glazen stonden. Het gebouwtje was door een paar hanglampen verlicht, terwijl eenige hangmatten tusschen de stijlen hingen. Op de maat door een trom en een petroleumblik aangegeven, bewogen zich in een kring om den doode, onder eentonig gezang en dansende, een aantal mannen en vrouwen van verschillenden leeftijd. Zoo zagen we er o. a. de geciviliseerde Aponsi en een paar oude vrouwen bij. Van tijd tot tijd verkocht een dei aanwezigen een aardigheid, waarop dan het geheele gezelschap in een bulderend gelach uitbarstte. De toeschouwers, uit boschnegers van verschillende sekse en gouddelvers bestaande, zaten op bankjes om de hut geschaard en namen ook deel aan de algemeene vroolijkheid.
Nadat dit tafereel zich afgespeeld had, gingen de dansers om de kist op den grond zitten en begon een van hen op eentonigen zachten toon iets voor te zingen, waarna de anderen met veel gelach en geschreeuw invielen. Welverre van iets plechtigs te hebben, geleek het geheel meer op een troepje uitgelaten krankzinnigen, die zoo uit het gesticht waren gevlucht.
Na beeindiging van dit tweede gedeelte van het programma werd er rust gehouden; over de lijkkist heen en terzijde ervan hing men de hangmatten op, waarin de vermoeide boschnegers hunne leden uitstrekten, genietende van de heerlijke lucht die uit de kist kwam en waarvan wij, die er op vrij grooten afstand van stonden, zelfs last hadden. Alle famielieleden van den doode droegen ten teeken van rouw witte doeken om het hoofd, terwijl sommigen het lichaam met pinaba besmeerd hadden. Gedurende de rust werd aan Bacchus geofferd en vervolgens het dansen in de open lucht voortgezet. We hadden nu het fijne van