Den directeur hartelijk dank zeggende voor zijne gulle gastvrijheid, verlieten we den 2 7sten Dec. het placer, om koers te zetten naar Poeloe Moffo, waar we onze beide Boni s, die den vorigen dag naar hun dorp teruggekeerd en van plan waren ons tot Albina te vergezellen, weder zouden ontmoeten.
Ten 6 uur 's avonds bereikten we het dorp en werd ons een ruime open hut tot logies aangewezen. Er was groot feest bij de Boni's, voortvloeiende uit eenige sterfgevallen en het bleek me al dadelijk, dat ons vertrek daardoor vertraagd zou worden. Tot diep in den nacht werd er in het naburige Loca gedanst en vernamen we voortdurend het lossen van geweerschoten en het slaan op de trom.
Behalve onze beide Boni's scheen den volgenden dag geen enkele boschneger genegen ons te vergezellen. Toch was het, met het oog op het afzakken van de gevaarlijke vallen in de Lawa en de Marowijne noodig, dat we nog een paar vaardige stuurlieden hadden. De Granman Ochi was nog afwezig en welke pogingen we ook aanwenden bij het waarnemend Grootopperhoofd, Pa Cotti, zij bleven vruchteloos. Eindelijk in den namiddag verklaarde nog een Boni, Assadie genaamd, zich bereid om ons naar Albina té brengen, zoodat we het met de drie boschnegers er op moesten wagen en den 2 9sten verder zouden gaan. Alle overtollige levensmiddelen werden tegen een behoorlijken prijs overgedaan aan een Boni-neger, Aponsi, die er een grooten winkel op nahoudt ter voorziening in de behoeften der gouddelvers. Deze Aponsi, die vrij goed ontwikkeld en de Eransche taal machtig is, bezit reeds sedert jaren dat vivresdepót, waarmede hij zeer goede zaken maakte, zoodat hij zelfs uit Paramaribo een timmerman kon laten komen om voor hem een creoolsch huis te bouwen.
s Avonds begaven we ons naar het naburige dorpje Loca, om eens een kijkje te nemen bij het feest ter eere van den doode. Wij kwamen er aan terwijl het in vollen