gewekt door de indianen, die onze hangmatten passeerden om in de rivier een bad te nemen. We waren dan ook allen bijzonder vroeg op de been en alles werd voor het vertrek in gereedheid gebracht. Langzamerhand was het geheele dorp aan den waterkant vereenigd; er werden nog eenige voorwerpen en wat vruchten tegen rijst ingeruild en ten 8l/g u. v. m. begaven we ons, na afscheid van de Roecoejana's genomen te hebben, op weg. Een indiaan, loti genaamd, zou ons met zijn zoontje tot aan de Bonidorpen vergezellen. Daar zou hij van Awensai de noodige messen, hamers, bijlen en kralen krijgen om die tegen hangmatten bij de Roecoejana's aan de Yarie te ruilen. Over een maand of zes zou Awensai zich dan weer naar Panapie begeven om de geruilde voorwerpen te halen. Voor de moeite kreeg Toti eene kleinigheid. Daaruit kan men zien hoeveel vertrouwen de Boni's in de Roecoejana's stellen. I rouwens ook wij hadden een voorbeeld van de eerlijkheid van dit natuurvolk gezien. Ioen wij n.1. van Panapie naar de Knopaiamoi gingen, lieten we een zestal kisten met levensmiddelen en ruilartikelen achter. Deze kisten waren onder een afdak bij den oever en een 150 M. van het dorp af, opgeslagen. Bij onze terugkomst vonden we alles ongeschonden terug, niettegenstaande het hoofd Panapie wist, dat er verscheidene ruilartikelen in de kisten waren.
De beide Boni's werkten dien morgen niet hard en verkeerden vermoedelijk nog onder den invloed van de genoten cachiri. Hun voorbeeld werkte aanstekelijk op de arbeiders, die dachten dat ze bij een theekransje zaten, want er werd meer gepraat dan gepeddeld. Gelukkig dat een flinke regenbui in den middag een einde daaraan maakte. Versteeg schoot weder een anakonda, die op een grasplekje aan den oever opgerold lag. Daar het drassige terrein er zich niet toe leende het dier behoorlijk te bekijken, werd het een strik om den hals gelegd en zoo op sleeptouw genomen, tot grooten schrik van den ouden Pinas, een onzer arbeiders, die bij Versteeg stuurman was. Zijne oogen