doorgewerkt te hebben, waren we ook hier gereed en daarmede aan het eind van onzen geographischen arbeid gekomen. De voorgenomen taak, het in kaart brengen van het Tumuc-Humac-gebergte, was nu volbracht, zoodat we binnen enkele dagen de terugreis konden aanvaarden.

Den 15^en Dec. verhuisden we weder naar den waterkant en vertrokken den i6den naar het dorpje Panapie. Doordat het water in de laatste dagen een paar voet gestegen was door de voortdurende regens, die er vielen, kwamen we vlug vooruit en hadden 's middags reeds de de indiaansche nederzetting bereikt. Onderweg schoot ik een muskuseend ter grootte van een gans en joegen we een vlucht eenden van 8 stuks op. In het dorp werden we weder hartelijk ontvangen en onthaalden de Roecoejana's ons op cachiri en chacola; laatstgenoemde drank wordt op dezelfde wijze bereid als de cachiri, doch blijft na de bereiding slechts één nacht staan, terwijl de cachiri een lang gistingsproces ondergaat en daardoor veel zuurder en niet zoo aangenaam van smaak is. In den namiddag werd een aanvang gemaakt met het ruilen van verschillende indiaansche voorwerpen tegen kralen, messen, spiegeltjes en vischhaken. Doch de ruilhandel vlotte niet era.

o

Doordat de nederzetting nog in zijn eerste stadium verkeerde, hadden de Roecoejana's zich gedurende het laatste jaar uitsluitend met den akkerbouw en het maken van hutten beziggehouden en daardoor geen gelegenheid gehad vlechtwerk of dansversierselen te vervaardigen. Hun voorraad op dat gebied was dan ook niet groot, maar toch konden we eenige buikbanden en halssnoeren, zoomede een draagkorf (cotari) machtig worden. De Goeje was intusschen in het dorp geweest en had bij den indiaanschen piai, Jaloe, het bezweren van een zieke bijgewoond. Deze, een zwager van den piai leed aan zware malariaaanvallen en had bereids van Versteeg de noodige chinine gekregen. In dat middel scheen evenwel niet veel ver-