Den i2den Dec. verhuisden De Goeje en ik met den kok naar den rotstop, terwijl een achttal arbeiders het kamp opsloegen bij een stroomend beekje in de nabijheid, om ons dagelijks van water te voorzien en tevens een tracé te kappen naar een derden rotstop in de buurt, van waaruit we vermeenden, dat eenige hier onzichtbare voorname toppen van het scheidingsgebergte te zien zouden zijn. Versteeg vergezelde ons om te gaan botaniseeren en vond op de granietrots een wilde cassaveplant. Dienzelfden middag konden we met onze metingen een aanvang maken. Den i3den kregen we bezoek van de beide Boni's en een troepje indianen, die weer een en al verbazing waren over het uitzicht. Bij die gelegenheid beweerden zij, dat de Europeanen toch sterk van gestel moesten zijn, om daar maar zoo in de brandende zon te werken en toppen als de Knopaiamoi te beklimmen. Het merkwaardigste van alles vond Awensai evenwel, dat we de plaats van deze heuveltjes zoo mooi in eens van den Piton Vidal af gevonden hadden. Het ging zijn verstand te boven, dat we eenvoudig de rivier afgezakt, op een bepaald punt aan wal waren gegaan, daarna een pad hadden laten kappen en op den gezochten top uitgekomen waren.
Dien dag werd een aanvang gemaakt met het kappen van het tracé, naar een noordelijker gelegen top, die volgens berekening 11/3 K. M. van ons verwijderd was. De richting waarin gekapt moes't worden, werd opgegeven en de arbeiders konden nu beginnen, 's Middags om half vijf kwamen ze terug en deelden mij mede, dat ze den voet van den heuvel bereikt hadden.
Den 14den 's morgens beeindigden we onze werkzaamheden en gingen daarna op weg naar den tweeden top, waarbij twee ravijnen moesten worden gepasseerd. Na ruim een uur marcheeren bereikten we het doel. Aan den rand van een steil ravijn met rotswanden van ± 30 M. diepte, moesten eerst eenige boschjes gekapt worden, voor dat we peilingen konden nemen. Na een paar uur flink