werkelijk bleek de minst moeilijke weg te zijn, hoewel wij daarbij een rotsspleet of grot van een 15 a 20 M. diepte moesten passeeren. 's Middags hadden we allen den top bereikt en werd een goed plaatsje uitgekozen, waar ook spoedig onze hangmatten hingen. Versteeg vond nog gelegenheid eenige mooie planten-exemplaren te verzamelen en verliet ons met de arbeiders om half drie in den namiddag. Door het heldere weder uitgelokt, begaven De Goeje en ik ons dadelijk aan het werk en hielden ons tot half zes onledig met het inschetsen van het bergpanorama en het nemen van peilingen. Alles bij elkaar genomen konden we zeggen, dat de dag goed besteed was, zoodat we al vroeg onze hangmatten opzochten. We werden evenwel niet met ïust gelaten. Een of ander groot dier, misschien wel een jaguar, zwierf om ons kampje. Duidelijk hoorde men de takken kraken, doch de duisternis belette ons het dier te zien. Het eenige vuurwapen, dat we bij ons hadden, was de revolver van De Goeje en deze deed er dan ook eenige schoten mede in de richting van waar het geluid vernomen werd. Het dier, daardoor blijkbaar verschrikt, scheen op de vlucht te zijn geslagen, want we vernamen niets meer en konden nu gerust den nacht tegemoet gaan.

De volgende dagen werd flink doorgewerkt en eiken morgen kwamen onze arbeiders trouw met hun vrachtje water naar boven. Voor onzen kok, Aken, die over dag met niemand praten kon, de grootste straf .voor een neger, was het verblijf op deze hoogte vrij eentonig. Hij maakte evenwel van dat alleenzijn gebruik om een tafeltje en een paar bankjes van takken, die door lianen met elkander verbonden werden, te vervaardigen, zoodat wij alras behoorlijk in ons ameublement zaten en de handigheid van den kok-timmerman moesten bewonderen.

Den 5den Dec. werden we verrast door de komst van eenige Indiaantjes, die een draagkorf bij zich hadden, waarin zich eenige versche brooden, wat njams en een heerlijke