In verband met de pas verrichte verkenning werd nu het volgende plan opgemaakt: De Goeje, mijn persoon, zoomede een arbeider die als kok fungeerde, zouden op den top van Knopaiamoi het bivak betrekken. Aan den voet van de rots, in de buurt van een stroomend beekje zouden vier onzer arbeiders hunne tenten opslaan en ons dagelijks van water voorzien, dat in petroleumblikken naar boven moest worden gebracht. Zij zouden om de twee dagen worden afgelost. Om de goederen gemakkelijk door het bosch te kunnen transporteeren, werd den 2dcn Dec. het door ons gevolgde pad verbreed en maakten de aibeiders tevens van palmbladeren aan den voet van de rots eenige afdaken, die de daar te kampeeren menschen moesten beschutten tegen den regen. Wij hielden ons bezig met het plaatsen van een richtbaak in de rivier, daar waar deze vanaf den top zichtbaar was. Door eene kleine driehoeksmeting kon Knopaiamoi nu aan de rivier worden verbonden en de plaats van de richtbaak op haar beurt worden vastgelegd aan het punt, waar De Goeje dien avond eene astronomische plaatsbepaling nam. Op die wijze zou dus de plaats van de Knopaiamoi ook bepaald zijn.
Den 3den Dec. verlieten de beide Indianen van Jamaiké ons, om^naar hun dorp terug te keeren. Als loon ontvingen ze een houwer en eenige vischhaken. W ij maakten ons intusschen gereed om naar den Piton \ idal te verhuizen. De bagage werd over alle arbeiders verdeeld en de tocht nam nu een aanvang. Aan den voet van den rotsklomp gekomen, stelde De Goeje zich aan de spits, terwijl Versteeg en ik de achterhoede vormden. Een onzer arbeiders, de oude Sluierman, een neger van in de vijftig jaar, die den heer Loth op vele zijner tochten vergezeld, doch daarbij nimmer dergelijke toppen beklommen had, kon al spoedig niet verder. Versteeg en ik namen nu zijne vracht over en droegen deze met behulp van een anderen arbeider, de brave Heerde, naar boven. Bij onze tweede bestijging volgden we geheel den loop van het ravijntje, dat dan ook