de kapoea smaakte, weder in tegenstelling met hetgeen Kappler daaromtrent zegt, uitstekend.
Den 30sten Nov. passeerden we al spoedig de Alamakreek, rechterzijtak van de Litanie, die aan de monding eene breedte heeft van ±10 M. Langs dit beekje loopt een voetpad naar de dorpen der Roecoejana's aan den bovenloop van de Maroewinie. De Litanie neemt van af dit punt eene westelijke richting aan en wordt veel smaller. We hadden verscheidene boomversperringen op te ruimen en de bootjes moesten op sommige punten over drooggekomen zandplaten getrokken worden. Tegen één uur n. m. kwamen we aan de Koelé-koelé-kreek, eveneens een rechterzijtakje van de Litanie; deze was aan de monding ± 5 M. breed. Van daaruit loopt een voetpad door het bosch naar de waterscheiding van het Tumuc-Humac-gebergte, dat men in drie dagen bereiken kan en van daar naar de Yarie. Het is de verbindingsweg tusschen de Roecoejana's aan de Litanie en hunne stamgenooten aan de bovenrivieren in Brazilië. De Indiaansche familie verliet ons hier om zich naar haar kostgrondje te begeven; daar schenen zich meerdere Indianen op te houden, want een oogenblik later kregen we bezoek van een jeugdigen Roecoejana, een zoon van het vroegere Opperhoofd Apoiké, welbekend uit het werk van Coudreau (Chez nos Indiens). In den namiddag de reis voortzettende, schoot Versteeg onderweg eene anakonda of waterboa, die eene lengte had van i 5 M. en het eerste exemplaar was, dat we op deze expeditie gezien hebben. Het dier bevatte verscheidene jongen, waarvan er eenige door onzen medicus werden medegenomen. Om half vijf eindelijk zagen we het eindpunt van onze reis, de KnopaiamoiT) of Piton Vidal van uit de rivier voor
1) Vermoedelijk heeft het woord Knopaiamoi of Conopoamoeye niet de beteekenis van „mooien knoop" zooals Crevaux beweert. De beide Boni's, die ons vergezelden zeiden, dat het een Indiaansch woord was, en eigenaardig is het dat men in de Boven-Yarie een val vindt van denzelfden naam. (Coudreau, Chez nos Iadiens, blz. 571).