van om door zijne tusschenkomst 4 Indiaansche corjalen te leenen, om ons verder de Litanie op te brengen. Voor het gebruik van deze bootjes moesten we den tamoechie een geschenk geven, bestaande uit een houwer, een pennemes en eenige kralen. We zouden de groote corjaal, die hoogerop niet meer te gebruiken was, tot groote vreugde der Boni's achterlaten met een gedeelte der lading. Met het overladen der goederen werd den 2 8sten Nov. een aanvang gemaakt, hetgeen eenige uren in beslag nam, en wij besloten toen, om ook de arbeiders wat rust te gunnen, dien dag nog in het dorp te blijven. Te Panapie maakten we voor het eerst kennis met de geliefkoosde drank der Indianen, de cachiri, die een frissche zuurachtige smaak heeft en uit cassave bereid wordt. De Boni's schenen er dolle liefhebbers van te zijn, want de eene kalebas voor, de andere na werd door hen verzwolgen. Ook aten we hier voor het eerst cassavebrood, dat versch p-e-
1 o
bakken, aangenaam van smaak is. Laat men het echter een paar dagen staan en in de zon drogen, dan wordt het zuurachtig. De Indianen, wier hoofdvoedsel het is, nemen deze brooden op hunne reizen mede en teren er dikwijls eene maand lang op.
Den 2 9sten Nov. verlieten we het dorp. Onze flotille bestond uit 3 corjalen van ons en vier van de Indianen. Vier Roecoejana's vergezelden ons, terwijl een Indiaan met vrouw en kind met ons tot aan de Koelé-koelé-kreek, waar hij zijn kostgrond had, medeging.
De Litanie behield haar bochtig karakter en had eene breedte van 30 tot 40 M. Op sommige plaatsen was zij zeer ondiep, zoodat de bootjes, niettegenstaande zij zoo licht mogelijk geladen waren, over het zand schuurden. Daarbij kwam nog, dat we in den namiddag eene boomversperring moesten opruimen, hetgeen ons bijna een uur ophield. Op -+: 2 K. M. van de Alamakreek sloegen we het kamp op; Versteeg had onderweg een jonge kapoea of watervarken, ik een marai geschoten. Het vleesch van