en zout vleesch bestaande, af. Nadat ook wij den inwendigen mensch versterkt hadden, begaven we ons in optocht weder naar de monta. Daar werd ons door Jamaiké een Indiaansche sigaar, door hemzelf eerst aangestoken, aangeboden en het gesprek voortgezet. Bij monde van Awensai werd hem nu medegedeeld, dat wij van plan waren naar de Knopaiamoi te gaan en in het dorp wilden overnachten. Jamaiké vond dat een lumineus idee en stelde dadelijk de geheele monta ter onzer beschikking. Deze ronde hut had een koepelvormig dak van de bladen der taspalm vervaardigd. Het dak, dat tot op een meter van den bodem doorliep, rustte op een tiental stijlen, waarmede het door stevige lianen was bevestigd; de nok is ongeveer 5 M. van den grond verwijderd, terwijl de middellijn van de cirkelvormige ruimte +8M. bedroeg. Het inwendige van het gebouwtje was versierd met allerlei kleurige voorwerpen van veeren vervaardigd, die bij de dansfeesten gebruikt worden, zoomede met bogen, pijlen, bamboefluiten en verschillend soort vlechtwerk. Elke mannelijke bewoner scheen er zijn eigen afdeeling te hebben, waar de aan hem behoorende voorwerpen, waren opgehangen, terwijl nabij den nok een neutraal vak was afgezonderd, waarin de dansversierselen, die het gemeenschappelijk bezit van het dorp vormden, opgehangen waren. Behalve de monta bevatte het dorp nog een zestal open hutten (pacolo), waarin de vrouwen en kinderen zich ophouden en de dagelijksche bezigheden worden verricht. In die hutten vond men allerlei huishoudelijke artikelen, als aarden potten, cassave-persen, -raspen en zeven, uitgeholde kalebassen, die als koelkruik dienst doen, enz., terwijl aan het dak trossen bananen en andere vruchten hingen. Het geheele dorp besloeg eene ruimte van ± 75 M2, waarop de gebouwtjes zonder eenige symmetrie geplaatst waren. De ruimte tusschen de hutten was behoorlijk van onkruid en struikgewas ontdaan en goed schoongeveegd, terwijl schreeuwende kinderen, blaffende honden, kakelende kip-