mokko, die we een tijd lang niet gezien hadden, en naarmate we zuidelijker kwamen, zagen we ze in grooter hoeveelheid en in aspect meer overeenkomende met die in de benedenrivieren. Ook de waterplanten met de spoelvormig opgeblazen bladsteelen (Eechhornia rassipes) werden aangetroffen, waarvan Versteeg op den 2 3sten het eerste bloeiende exemplaar vond. Dien dag zetten we, na aan de arbeiders voeding uitgedeeld te hebben, de reis voort. In het kamp, waar we overnacht hadden, vonden we op den bodem verscheidene torenvormige holle verhoogingen van witte klei, ter lengte van ongeveer i d. M. Bij nader onderzoek bleken zij in verbinding te staan met onder den bodem voortgezette kanaaltjes; volgens de Boni's waren het de uitgangen der verblijfplaatsen van een groote wespensoort.
We passeerden weder eenige oude Indiaansche nederzettingen en de versnellingen Pikien holo (Kleine gaten), zoo genoemd naar de vele gaten, die het water in de rotsen gevormd heeft, zagen onderweg nog een troepje vischotters, die ons nieuwsgierig aanstaarden en toen wij naderbij kwamen, plotseling onderdoken en sloegen onze tenten op een eilandje in de rivier op. Aanvankelijk waren we van plan op een schilderachtig plekje aan den vasten wal te overnachten, waar zich een oud Indiaansch kamp bevond. Die plaats zat evenwel zoo vol met zandvlooien (sica s), dat de kleederen van verscheidene onzer arbeiders in een minimum van tijd overdekt waren met deze insecten, zoodat zij verplicht waren om zich door eene onderdompeling in het water ervan te bevrijden. Doch ook op het eilandje zouden we niet ongestraft verblijven, want daar hadden we bij het kappen van de lianen en het struikgewas een aanval te doorstaan van brandmieren, die uren lang aanhield.
Den 24sten Nov. verder roeiende, passeerden we op beide oevers vele boschjes van wilde bananen, terwijl ook een doornige palmsoort, de zoogenaamde Kiskisi-maka vrij veel