ven- Tapanahoni om zich daar van bijlen en houwers te voorzien. Een paar maanden voor onze komst in de Litanie echter werden eenige gouddelvers op onaangename wijze er aan herinnerd, dat de Oyaricoelé's nog wel degelijk bestonden. Zij waren n. 1. de Loëkreek opgevaren, teneinde er prospecties te doen en stuitten bij die gelegenheid op een bende Indianen, die hen dadelijk met pijlschoten ontving. Een der gouddelvers, een neger uit Suriname, kreeg een schot door zijn beide dijen.
Zoo spoedig mogelijk maakten zij dat zij weg kwamen, ja lieten zelfs in hun angst al hun kampjes in de Litanie in den steek en trokken zoo spoedig mogelijk terug naar de Lawa. De directeur van de Cie des mines d or, van wien ik het verhaal hoorde, deelde me mede, dat de commandant van den politiepost aan de Ininie, den gewonde zelf verbonden en naar St. Laurent gezonden had, waar hij in het hospitaal was opgenomen. De Boni's beweren dat de Oyaricoelé's gewoonlijk van vergiftige pijlen gebruik maken; bij deze gelegenheid echter was dit niet het geval. Men moet dus aannemen, dat de Boni's overdrijven dan wel, dat de gouddelvers op Indianen gestuit zijn, die op jacht waren.
Den 21sten Nov. werd de reis voortgezet, nadat ik van te voren Awensai onder handen genomen had over zijn lang uitblijven op den vorigen dag. Ik deelde hem mede, dat wij hem niet aangenomen hadden om naar hartelust te jagen, doch om ons zoo spoedig mogelijk naar Knopaiamoi te brengen. Door onzen beperkten voorraad aan levensmiddelen, was het voor ons zaak geen tijd te verliezen, dat moest hij wel begrijpen; hadden we eenmaal het doel bereikt, dan kon hij zooveel jagen en kwatta's schieten als hij wilde. De intelligente Boni luisterde gelukkig naar rede, want na dat onderhoud hadden wij geen reden van klagen over hem en deden hij en zijn makker hun uiterste best. Al spoedig kwamen we bij den val Ingifoetoe (de voet van Ingi); daar hadden de Boni's op