wen dragen een vierkant lapje met verschillende figuren van kralen voorzien, dat met een touwtje om het middel is bevestigd. Ook bij hen zijn hals en armen rijkelijk met halssnoeien, vervaardigd van kralen en pitten van eene zekere boschvrucht, versierd.
De bewapening bestaat hoofdzakelijk uit pijl en boog; een van hen had een jachtgeweer, doch dit is eene zeldzaamheid. In de behandeling van den boog zijn zij zeer vaar^'£3 i °P een 4° M. afstand stelden we een plantenportefeuille als doel en na even gemikt te hebben, ging de pijl er midden door.
Zeer verbaasd waren ze toen De Goeje, met behulp van de woordenlijst van Coudreau, zich met hen onderhield in hun eigen taal, doch deze verwondering uitte zich niet, ook bij het vertoonen der verschillende chirurgische instrumenten, door luidruchtige uitroepen zooals bij de boschnegers, doch door een flegmatisch „naa". De beide Boni's en de Indianen stonden echter verstomd van de uitwerking van mijn repeteerkarabijn; ik joeg een kogel door een boomstam van een meter middellijn en in hunne verbazing liepen ze nog een eind het bosch in om den kogel te zoeken.
Den igden nov. gingen de Roecoejana's naar hun dorp Pikien labbetje terug. Zij waren wel genegen om ons op de Litanie te vergezellen, doch wilden eerst hunne vrouwen wegbrengen. Langs een voetpad, dat van de Maroewmie naar de Litanie loopt en dicht bij de monding der Oelemarie uitkomt, zouden zij zich met ons vereenigen, hetgeen drie dagen later zou plaats vinden. Ook wij konden dien dag om half twaalf onze reis vervolgen, doch legden slechts 1V, K. M. af. Den 20sten Nov. waren we eindelijk door de vallenreeks, die in het geheel een hoogteverschil van ±22 M. vormt, en deboucheerden in de Litanie, die in den aanvang 250 tot 350 M. breed is. 's Middags werd ei gerust ter hoogte van de Jakotoeko-eilanden, waar we 1/3 uur moesten wachten op onzen vriend Awensai, die
8