ten die men bezigde, en toen deze nog niet krachtig genoeg de maat aangaven, werd een leeg petroleumblik er bij gehaald, dat dan ook een oorverdoovend geraas veroorzaakte en behalve de dram er veel toe bijdroeg om de animo te verhoogen. Het waren voornamelijk de dames van het dorp, die hare kunsten vertoonden, terwijl slechts bij tusschenpoozen een der jonge mannen zijne krachten ten beste gaf. De opgewondenheid was op het laatst zoo gestegen, dat eene moeder even haar zuigeling aan een onzer arbeiders overgaf om zich aan het genot van den dans over te geven en zelfs een oude vrouw op het tooneel verscheen. Zeer voldaan ovei het schouwspel verlieten we een paar uur later het dorp, uitgeleide gedaan door eene zingende en joelende troep mannen en vrouwen, die ons tot aan de booten vergezelden en niet ophielden met zingen voor we goed en wel uit het gezicht waren.
Den 9den Nov. werd de voeding aan de arbeiders uitgegeven, een tijdroovend werkje, en werden de corjalen geladen, daar we den ioden zouden vertrekken. Awensai en Agentana, de beide Boni-negers, die ons zouden vergezellen, waren reeds vroegtijdig in het kamp, in gezelschap van verscheiden belangstellende stamgenooten. Na van Copijn afscheid te hebben genomen, staken we om half tien van wal en zetten koers naar Poeloe Moffo, waar onze vriend Awensai nog eenige „petites bagages" moest halen, zooals hij zeide. Het bleek ons later dat deze uitdrukking bij hem eene veelomvattende beteekenis had, want alles wat maar klein van omvang was, werd daaronder gebracht, tot zelfs het ongedierte dat veel op de hoofden van boschneger en Indianen voorkomt. Zoo werd ook het antwoord „gagner" overal bij te pas gebracht, doch behoudens deze kleine afwijkingen, konden we elkander steeds voldoende verstaan.
Te Poeloe Moffo moesten we tot één uur wachten, voor we verder konden gaan. De boschnegers weten nu eenmaal niet wat tijd is; het afscheid, dat met eene hevige ruzie tusschen Awensai en zijne dierbare echtgenoote een aan-