jonge papegaaienslang te dooden, die bij nader onderzoek in het bezit bleek te zijn van giftanden. Ten 6 u. n. m. kwamen we in het eilandkamp aan, waar Van Breen me mededeelde, dat hij op het placer van de Cie des mines d or was geweest. De directeur was wel genegen de overtollige levensmiddelen over te nemen, doch moest daarvoor eerst vergunning hebben van den vertegenwoordiger te Paramaribo. Konden wij daarop niet wachten, zoo was een zekere heer Schotsberg, die naast de Cie des mines d'or eene concessie heeft, er ook wel voor te vinden de levensmiddelen over te nemen. Op de terugreis had Van Breen bovendien in het dorp Commontibo een Bonineger gevonden, die een flinke corjaal voor ƒ 215,— wilde overdoen. Met het oog op onzen tocht naar de Litanie moesten we zekei nog een corjaal hebben, daar we van onze visschersbooten geen gebruik konden maken. Met het oog daarop gaf ik dan ook de toestemming om het bewuste vaartuig te koopen. 's Avonds bespraken we onze verdere reisplannen en waren het er over eens, dat zoo spoedig mogelijk een gedeelte der arbeiders moest worden afgedankt.

Den 5den ]\ov. begaf Van Breen zich naar Commontibo om de corjaal te gaan halen, terwijl wij ons in het kamp bezig hielden.

's Middags arriveerden de op den top achtergebleven arbeiders in het kamp en kwam er tevens een Aukaner boschneger met een briefje van Van Breen, waarin deze me mededeelde, dat de brenger van het epistel genegen was vier onzer arbeiders te vervoeren. Deze werden dan ook aangewezen, kregen voor 14 dagen voeding en zouden den volgenden morgen vertrekken. In den namiddag kwam Van Breen terug met de nieuwe corjaal en tevens met het bericht, dat hij nog een tweede boschneger had gevonden, die nog 6 onzer menschen naar Albina wilde brengen. Dien dag was hij dus in alle opzichten geslaagd.

Den 6tkn Nov. hield De Goeje zich bezig met het vastleg-