dat hij en een andere Boni-neger, Agentawa, genegen waren ons als gids te dienen tegen een loon van ƒ 6 daags met voeding. Daar wij zonder deskundigen, die tevens op de hoogte waren van de taal der Roecoeyana's, de reis niet konden maken, namen wij het aanbod aan. Na een paar uur in het hokje gezeten te hebben, waren we blijde dat de vergadering afgeloopen was en wij het dorp konden bezichtigen. In een tempeltje zag ik een beeld van witte klei gemaakt, dat een naakt vrouwspersoon voorstelde. Awensai, die door zijn meerdere ontwikkeling en intelligentie een gunstigen indruk op ons maakte, vertelde dat het beeld den naam droeg van „Granmama Rong" en een hunner goden voorstelde. Daar ik onder de andere boschnegerstammen eene dergelijke voorstelling van een god niet aangetroffen had, kon ik me wel vereenigen met de uitlegging, die een onzer arbeiders, iemand die vroeger lang in de Lawa geweest was en onder de Boni s geleefd had, me omtrent het ontstaan van het beeld vertelde. Bij de vele aanrakingen, die deze stam met de t ranschen heeft, komen de Boni's dikwijls te St. Laurent en enkele malen zelfs te Cayenne. Op die plaatsjes zagen ze het beeld van de republiek, voorgesteld door eene vrouw, en dit scheen hen zoozeer getroffen te hebben, dat ze in navolging daarvan voor hunne hoofdgodin eveneens een vrouwelijk beeld fabriceerden, hetzelfde dat ik in het dorp zag. Het bleek dat hun kunstenaarstalent op dat gebied nog zeer veel te wenschen overlaat.

Nadat Awensai me beloofde ons op den Cottica-berg te komen bezoeken, verlieten we ten een uur 's middags het dorp en keerden naar ons kamp terug, waar Versteeg en ik alles in gereedheid brachten voor onze verhuizing naaiden top. We zouden ons n. 1. den volgenden morgen met De Goeje vereenigen, terwijl Van Breen in dien tusschentijd naar het placer van de Cie des mines dor zou gaan, teneinde den directeur over te halen een gedeelte van onze vivres over te nemen. Voor onzen tocht naar het '1 umuc-