getalsterkte zeer verminderd en schatten wij het geheele zielenaantal op 250 a 300. Door den langdurigen omgang met de Franschen, spreekt een groot deel dezer menschen het patois uit de kolonie en zijn enkelen de Fransche taal behoorlijk machtig. Ook in de kleeding hebben onze naburen op de Boni s invloed uitgeoefend, want wij zagen verscheidene mannen en vrouwen die behoorlijk gekleed voor den dag kwamen.
Na een bezoek aan Cottica keerden Van Breen en ik naar ons kamp terug en ontmoetten daar Copijn, die een brief van De Goeje aan mij bij zich had. Daarin deelde De Goeje me mede, dat hij reeds eenige dagen den hoogsten top bereikt en een kamp betrokken had aan een beekje met stroomend water, een 150 M. beneden den top gelegen. De arbeiders waren nu druk bezig met het openkappen van het bosch om uitzicht te krijgen. De gezondheidstoestand was over het algemeen gunstig. Verder vernam ik, dat De Goeje, alvorens zich op Fransch grondgebied te begeven, vergunning had gevraagd aan den Granman der Boni's, Ochi, als hoogstaanwezende autoriteit ter plaatse. Het Groot-opperhoofd, zeer ingenomen met de eer hem bewezen, had aan De Goeje volle vrijheid gegeven om den top open te kappen.
In den namiddag kregen we bezoek van eenige Boninegers, die van de vischvangst terugkeerden en wel genegen waren onze aan den Goninimond achtergelaten levensmiddelen op te voeren.
Den 2 6s'en Augustus keerde Copijn naar den top terug en nam een paar onzer arbeiders als versterking mede. De overigen hielden zich onledig met het transporteeren der goederen naar de zuidpunt van het eiland en het inrichten van een nieuw kamp aldaar. In den namiddag gingen wij naar het werk kijken en vonden er een grooten steekrog, die door een der arbeiders op de zandplaat ten zuiden van het eiland, was gedood. Het ellipsvormige lichaam had eene lengte van 75 c. M. bij eene