tig verzet. Kenmerkend was daarbij de opmerking van een ouden neger. „Meneer," zeide deze, „wanneer u een kip er op nahoudt, die u nooit te eten geeft en uw buurman trekt zich het lot van het dier aan, zoudt u dan denken, dat het beest bij u zou blijven, of gelooft u ook niet, dat het u zal verlaten en naar uw buurman gaan? Welnu, datzelfde is het geval met ons."
De opmerking was zeer juist; er viel niets op aan te merken. De Nederlanders toch hadden de Boni s steeds aan hun lot overgelaten en de Franschen hebben daarvan gebruik gemaakt om die boschnegers tot zich te trekken.
De heer Loth gaf dan ook ten slotte aan de Boni-negers te kennen, dat, indien zij Fransche onderdanen waren, het Nederlandsche gouvernement ook wenschte, dat zij zich op Fransch grondgebied vestigden. Aan dezen wensch hebben zij gevolg gegeven; de dorpen op den Hollandschen oever werden verlaten en zij vestigden zich op den rechteroever in de nederzettingen Poeloemoffo of Boniville, verblijfplaats van den Granman, Aponoi en Loca.
Noode echter konden zij afscheid nemen van Cottica met zijne heerlijke manja-boomen en vruchtbaren bodem, en zoo zien we hen dan ook in de laatste vijf jaren daar successievelijk terugkeeren, zoodat zich op het oogenblik reeds een tiental gezinnen er weder gevestigd hebben. Hun kapitein Bajo had juist eenige maanden geleden verzocht Nederlandsch onderdaan te mogen worden, tot groote verontwaardiging van de Fransche Boni's, die deze uitgewekenen als afvallige stamgenooten beschouwen.
Op het eiland tegenover Cottica, is eveneens een dorp verrezen, dat een of andere grappenmaker met den naam van „Enfants perdus" gedoopt heeft. Behalve de reeds genoemde vindt men in de Lawa nog de nederzettingen Assissi, op de eilanden tegenover de Drie-Tabbetje-kreek gelegen,
en Commontibo.
Door de vele oorlogen die deze stam gevoerd en door de afzondering, waarin zij vele jaren geleefd heeft, is de