I'ransche onderdanen beschouwd werden. Er brak nu een tijd van welvaart voor hen aan, temeer toen een twintigtal jaren geleden de goud-industrie zich in hun gebied ontwikkelde. De toenmalige Granman Anato hief van alle daar komende gouddelvers een zekeren tol, gaf stukken grond in concessie uit, kortom beschouwde zich daar geheel als heer en meester en voer er wel bij, evenals zijne onderhebbenden die de vrachtvaart in handen hadden. De Aukaners, eveneens tuk op winst, wilden daar ook van profiteeren en zoo kwam het tusschen beide stammen weder bijna tot eene botsing, totdat de kwestie door den Granman op vredelievende wijze opgelost en een verdrag gesloten werd, de bepaling inhoudende, dat alle boschnegers zich zoowel in Lawa als Tapanahoni vrijelijk mochten bewegen.
De goudrijkdom van het Lawa-gebied bracht in die jaren vele pennen in beweging en al spoedig werd de vraag gesteld tot welk land dat gebied eigenlijk behoorde, want zoowel b rankrijk als Nederland maakte er aanspraak op, hoewel de I'ransch-Nederlandsche grenscommissie in het jaar 1861 had vastgesteld, dat de Lawa en de Litanie met de Marowijne de grens uitmaakten tusschen de beide Guyana's. Het geschil werd aan de scheidsrechterlijke uitspiaak van den Isaar van Rusland onderworpen en deze besliste in het jaar 1891, dat het Lawa-gebied tot Nedeilandsch Guyana behoorde en de Lawa de grensscheiding uitmaakte. Het jaar daarop begaf de gouvernements-landmeter W. L. Loth zich naar Cottica om van daar uit een tracé te kappen naar de Tapanahoni, waarbij hem tevens de opdracht werd gegeven zijn invloed aan te wenden op de Boni-negers, om deze over te halen zich als Nederlandsche onderdanen te beschouwen. In eene groote vergadering te Cottica, waarbij de Granman en alle machthebbenden van den stam tegenwoordig waren, bepleitte hij de zaak, doch hoe hij ook zijne welsprekendheid aanwendde, van alle zijden ontving hij een krach-