Den i6den Oct. waren alle goederen vervoerd en konden ook wij vertrekken. In den namiddag arriveerden we dan ook in het mondingskamp. Daar vond ik een brief van De Goeje, waarin mij werd medegedeeld, dat hij in goeden welstand te Cottica was gekomen en dat de beide boschnegers die hem vergezeld hadden, niet genegen waren ook ons tot gids te dienen, wat toch de afspraak was die wij met hen gemaakt hadden. Zoo waren we dus weder aan ons eigen lot overgelaten en moesten maar zien hoe we te Cottica kwamen. Het aanwerven van boschnegers in dezen tijd van het jaar was zeer lastig, daar de menschen allerwege bezig waren met het in orde brengen hunner grondjes. Desniettemin moest er toch eene poging aangewend worden om een paar man te krijgen en daarom ging Van Breen den 17deo Oct. de in de buurt liggende nederzettingen bezoeken, doch zonder geslaagd te zijn kwam hij in den namiddag weer terug. Onze beide Indianen, die me verzocht hadden naar Albina te mogen terugkeeren, hetgeen ik had toegestaan, waren dien ochtend met den jeugdigen brulaap, die ik aan hun hoede toevertrouwde,
bij zich, vertrokken.
We hadden dus nu nog de beschikking over 16 man
en met deze macht besloot ik den i9den Oct. op eigen gelegenheid de Lawa op te varen. Met de visschersboot en 4 corjalen aanvaardden we dien dag de reis en roeiden tot boven de Pikien Dagohede-vallen. Het aspect van de rivier was geheel veranderd. Waar we een paar maanden geleden niet of slechts enkele rotsen zagen, staken deze nu allerwege boven het water uit en het bleek dat het water in de rivier ruim ilf3 meter gezakt was. Ook de oevervegetatie had eenige verandering ondergaan. De Gonini afgaande zagen we veel gele bloemen aan den zoogenaamde Kwarceboom, een Vochysiasoort, terwijl op de Lawa de mooie witte passiebloem veelvuldig voorkwam en vele boomen in vollen bloei stonden, die met hunne rosé, roode, lila, paarsche en gele bloemen het woud prachtig tooiden.