zware koorts gehad, en daarbij waren maag en ingewanden totaal in de war. Daar het kamp geen aangename ligging had, en hier zijn koffer was, terwijl het zakken van 't water de moeilijkheden op de reis steeds deed toenemen, liet hij zich den 24sten September naar deze plaats overbrengen.

Copijn, die hem trouw verzorgd had, was nu bezig om alvast wat lading een eind benedenstrooms te brengen.

Daar Versteeg, ook al werd hij weldra beter, toch de eerste dagen nog te zwak zou wezen om te reizen, besloot ik Copijn met een visschersboot en corjaal benevens al wat gemist kon worden, naar de samenvloeiing terug te zenden en zelf met 5 uitgezochte mannen en 2 corjalen achter te blijven. Copijn vertrok dus den volgenden ochtend. Er was afspraak gemaakt om als 't eens lang mocht duren, ons tijdig kost te zenden en nu was er niet anders te doen dan kalm den loop der zaken af te wachten.

Dien dag en den volgenden bleef de toestand van den zieke nagenoeg hetzelfde; den 3ost- Sept. echter week de

koorts gelukkig.

Wij waren reeds overeengekomen 1 October toch te vertrekken, omdat het water zoo snel zakte, dat we hier bij langer wachten opgesloten zouden kunnen worden. Er werd nu nog een dag gewacht en ondertusschen de groote corjaal voor ziekentransport ingericht; achterin was daartoe van vlakke kisten met een paar dekkleeden erop, een soort rustbank gemaakt, tegen zon en regen beschermd door een huif van takken en palmbladeren. 2 October, vroeg in den ochtend, vertrokken we. Met zeer hard werken mocht het lukken het tot beneden alle vallen te brengen. 3 October weer bijtijds verder; tegen 9 uur kwamen we Van Breen in de visschersboot tegen. Hij was dadelijk na terugkomst van de Emma-rivier vertrokken om mij af te lossen en nu dit overbodig was, keerden we gezamenlijk terug. Zijn roeiers uitten hun vreugde over 't herstel van Versteeg door een luid gezang: „a datra no didde, a datra