W at betreft het district Simaloh (Simoeloel) komt in genoemde Maleische nota's het volgende voor.

Omtrent de hoofden der oorspronkelijke bevolking is bekend, dat een kleine eeuw geleden een zekere D. Makisah radja van dit district was. Maar de grootvader van den tegenwoordigen D. Pamoentja* Ratoeih, van Oedjöng Teuba(?), die daar kwam handeldrijven, wist zich door een' slimmen zet te bekleeden met eenige macht. Op een' goeden dag tuigde hij een bok met allerlei gouden sieraden op en liet hem daarna los; natuurlijk werden het dier die sieraden afgenomen, en toen D. Makisah niet voldoen kon aan den eisch van D. Pam. Ratoeih het goud terug te geven ontstond er een strijd die spoedig bijgelegd werd doordat D. Makisah de hulp inriep van een' zekeren Bandja, grootvader van den tegenwoordigen D. Pamoentja', die te Aloeë Ajoen woonde. In den strijd waren echter reeds gevallen aan de zijde van Bandja zes mannen en eene zwangere vrouw — of zooals de bewoners zeggen 6V2 mensch. Toen werd het landschap verdeeld tusschen D. Pam. Bandja (die aan de gevolgen van bekomen verwondingen stierf) en D. Pam. Ratoeih; deze laatste kreeg de helft van het land omdat het gestolen goud niet teruggebracht werd.

Later kwam nog van Padang (kampong Aië Gadiëng) een Islamiet in het land, die zeer slecht was maar algemeen gevreesd werd (Panglima Bakoekoe&*?). En toen Toean di Oedjöng met zijne vrouw Si Malöh op het eiland kwamen en proselieten maakten voor het Mohammadaansch geloof, was de slechte Islamiet hierin een groote steun en werden alle bewoners tot den Islam bekeerd.

De bewoners van het eiland zijn goedaardig en gewillig; evenals alle buiten de zoogenaamde beschaving gebleven inlanders zijn zij eenvoudig en kinderlijk, en zijn verzot op allerlei blinkende sieraden, lucifers enz. Zij staan in ontwikkeling hooger dan de bevolking van de overige der westelijke eilanden.