en de zijnen — aangespoord nog door de overtuiging den hemel te zullen verdienen door Simaloer te islamiseeren — begaf hij zich naar den Soeltan van Atjèh en verzocht hem vergunning Simaloer dar-al-islam (gebied der heerschappij van den Islam) te maken.
Hoewel Simaloer toen nog geen deel van Atjèh uitmaakte haastte de Soeltan zich een gunstig antwoord te geven, om zoodoende het eiland te kunnen voegen bij zijn rijk.
De vrome Mohammadaan trok nu met zijne volgelingen naar Simaloer; al spoedig namen zij P. Bakoekoe^ gevangen, maar deze kreeg lijfsgenade op voorwaarde, dat hij het land en zijne bewoners niet meer zou verontrusten en ijverig zou medewerken tot verbreiding van den Islam.
P. BakoekoeS." werd aangewezen als radja van dat gedeelte van het eiland nu ingenomen door het district Simalöh, terwijl D. Gëmöc als zoodanig te Tapah kwam te staan. De vrome Mohammadaan van OelaEan behield zelt het recht van regeling en behandeling van alle godsdienstzaken, echtscheidingen, erfkwestiën enz.; de beide hoofden beslisten in andere zaken volgens de adat.
De naam van den vromen Islamiet is niet bewaard gebleven, zijn graf echter wordt als heilig vereerd en naar de plaats, waar hij begraven ligt, wordt hij Toean di Oedjöng genoemd '). De slavin die haar land en hare landgenooten redde en door hem tot vrouw verheven was, gaf haren naam Si Malöh aan het eiland.
P. Bakoekoea11 en D. Gëmö* veranderden hun levenswijze weinig en bleven losbandig en wreed. Beiden werden door de bewoners op een en denzelfden dag gedood, naar men zegt op instigatie van T. di Oedjöng.
Hunne familieleden eischten bloedwraak, maar werden
i) Dergelijke naamgeving komt dikwijls voor. Zoo ligt op de reede van Oelèë Lheuë een klein eilandje, waar „Toean di poeló begraven ligt dit eilandje noemen wij Poelö Toean.