walvisch slokte hem echter op en wierp hem als kind weer uit op de Boegineesche kust! Hier weder tot aanzien en macht gekomen, tot radja uitgeroepen, verdween hij na eene nederlaag tegen een vijand op geheimzinnige wijze en kwam als hagedis op het eiland Nias, waar hij thans in dien vorm vereerd wordt. Zijn tempel is eene woning zonder dak, waar het toch nooit regent, omdat het volksgeloof wil, dat hij de beschikking heeft over regen en wind. Zelfs op Simaloer wordt hij als „néné* Laboret" (grootvader L.) aangeroepen als men regen verlangt.

In latere tijden was de zeeroof ter Sumatra's Westkust in vollen bloei. Maleische zeeschuimers onder aanvoering van een' zekeren Panglima BakoekoeS."*) bezochten Simaloer, en maakten jacht op de inwoners, die als slaven werden verkocht in Atjèh. Ook een zeeroover van Pasaman: Panglima Intjé" Poetih geheeten pleegde menschenroof op Simaloer; hij zelf vestigde zich te Tapa" Toean maar liet een zijner onderbevelhebbers Dato" Gemok (Gémö") op het eiland achter, die gezamenlijk met P. BakoekoeS." het ontvolkingswerk voortzette.

Daar de bevolking nog niet geislamiseerd was kon deze slachting gedekt worden door de vlag van den godsdienstoorlog, een Gode behaaglijk werk. Het spreekt vanzelf, dat de bewoners, slechts met pijl en boog gewapend, machteloos stonden tegenover de vuurwapens der zeeschuimers. Zij werden bij honderden gedreven in vooraf opgezette kralen en kooien en bleven daar, totdat slavenhalers van Atjèh hen derwaarts vervoerden.

Zoo kwam ook eene schoone vrouw van het eiland als slavin in handen van een vromen Maleier afkomstig van

O

Oela'an (Priaman) en gevestigd te Meulaböh. Toen hij van haar de gruwelen vernam bedreven door P. Bakoekoea.®

i) De heer van Langen noemt hem P. Bekoekoek en vermeldt, dat hij zoo heette, omdat hij telkens bij het opvaren eener rivier aan de monding hanegekraai nabootste; het Maleische (Minangkabausche) woord voor .kraaien" is: bakoekoea*>.