gaarne eene minder waardige afstamming toedichten, vertellen wel, dat de oorspronkelijke bewoners afstammen van eene Minangkabausche vrouw, uit haar land verbannen naar dit eiland; zij had een hond medegenomen en uit de samenleving daarmede zouden kinderen voortgesproten zijn, die het eiland bevolkten '). Een ander verhaal luidt dat in vroegere tijden een afstammeling van den vorst van Minangkabau zou getrouwd zijn met eene dochter van den Soeltan van Atjèh, die hem het eiland afstond onder voorwaarde aan Atjèh onderdanig te blijven. Anderen weer beweren, dat de Simaloeërs behooren tot den Gajóschen volksstam. Bij de bespreking der taal zal hierop nog teruggekomen worden.
In het Tijdschrift van het Ind. Aard. Genootschap eerste jaargang, aflevering 3, komt een opstel voor van de hand van den oud-Resident van Langen, geschreven in 1881 en in hoofdzaak het volgende bevattende:
De Simaloeërs, die geen eigen letterschrift bezitten en thans nog op eene enkele uitzondering na niet kunnen schrijven, hebben nimmer hunne geschiedenis geboekstaafd. Vóór het invoeren van den Islam waren er vier hoofden op het eiland die nog in verhalen voortleven: Labong Lasalih en Levoeai die tezamen het tegenwoordige district Simalöh bestuurden, Laboret, die in den omtrek van den Goenoeng Sibaoeh (Sibahoe) en Lasingga, die te Tapah regeerde.
Labong Lasalih schijnt eenige supprematie over de overige hoofden te hebben uitgeoefend; dit zou men ten minste moeten opmaken uit het volgende verhaal: Laboret was een dwingeland en maakte zich schuldig aan knevelarijen; toen dit te ver ging verklaarde Labong Lasalih hem den oorlog. Laboret's volk liep naar den aanvaller over, ook zijne vrouw verliet hem ten laatste zoodat hij, geheel alleen overgebleven, van vertwijfeling in zee sprong. Een
1) Bij de Atjèhers is een dergelijk verhaal bekend omtrent den oorsprong der bewoners van Nias, bij de Javanen over de Kalang's, ook wordt het wel toegepast op de — Hollanders! (Dr. Snouck Hurgronje „De Atjèhers" Deel 1 pag. 21).