hoogste top, ongeveer 1900 voet hoog en de Sinabang- berg, die slechts eene hoogte van 890 voet bereikt (zie de kaart).

Tal van kleine riviertjes vinden in de baaien den weg naar zee; vele zijn niet voor sloepen bevaarbaar (de meeste echter wel voor inlandsche prauwen) vooral wegens moeilijkheden aan het binnenkomen verbonden. „De kusten „(„Zeemansgids") zijn meestal rotsachtig en het eiland is „omgeven zoowel door groote en kleine eilanden — die op „een steenachtigen bodem rusten zooals uit de riffen, welke „die eilanden omzoomen, blijkt — als door een aantal riffen „met diepten van drie vadem en minder, waaromheen zich „eveneens, soms tot op aanzienlijken afstand, een steenachtige bodem uitstrekt met groote maar zeer afwisselende „diepten van 3 tot 12 vaam. Ook vindt men koraalriffen, „maar door den steenachtigen bodem in de onmiddellijke „nabijheid blijkt, dat ook hier die koraal op een steen„grond rust."

Wilde dieren, behalve varkens, zijn op het eiland niet aanwezig: • Hier en daar komen in kreken krokodillen voor, die de eenige vijanden zijn der karbouwen, die in groote kudden rondzwerven.

De buitengemeene vruchtbaarheid van het eiland valt dadelijk op; ook de beide hoofdambtenaren (F. H. J. Netscher in 1854 en K. F. H. van Langen in 1881) die het bezocht hebben, en wier beschouwingen later aangehaald zullen worden, waren er enthousiast over.

De bosschen, ware goudmijnen, die slechts wachten op exploitatie, bevatten de schoonste en meest deugdelijke houtsoorten, als: rasa •> of rasaq (vergelijk Encyclopaedie van N. I. derde deel pag. 363) damar laoet, medang of madang (idem tweede deel pag. 476), mëranti of mar anti (idem tweede deel pag. 464), mërbau of mabau (idem tweede deel pag. 501), sëmantö», bintangoer (idem eerste deel pag. 208), ebbenhout enz.; verder allerlei boschprodukten als: hars (damar), rotan, guttapercha en caoutchouc (gezamenlijk „gëtah" genoemd), reukhout enz.