Daar en ook nog- een eind verder benedenwaarts verdient de Linde met recht den naam van greppel. De algemeene richting van den smallen en ondiepen bovenloop is een zuidwestelijke. De rivier kronkelt hier veel minder dan beneden de draaibrug; de stroomlengte is n.1. 7°57-75 M., de stroomafstand (gemeten op de kaart) ± 6500 M. en dus slechts

557-75 M- geringer.

Talrijke slooten loozen op de Linde. Onder deze dragen er twee, de zoogenaamde 2e Waterlossing en de Volle Rijten een meer natuurlijk karakter. Beide worden met den linkeroever opgenomen en wel 11 20.5 M. en 2568.5 M. beneden den oorsprong. Eerstgenoemde waterleiding moet als de bovenloop der Linde beschouwd worden, daar lengte, doch voornamelijk breedte en vermogen veel aanzienlijker zijn dan die der Linde zelf, welke boven den mond der 2e Waterlossing geheel de gedaante eener rivier mist. 78 M. boven de draaibrug staat de Linde door een vervallen schutsluisje in verbinding met de uit het zuidoosten komende Zandhuizer Wetering.

Ongeveer 4550 H.A. wateren op dit gedeelte af. Deze landen liggen hoofdzakelijk langs den linkeroever, waar zij zich bij een gemiddelde breedte van ruim 4 K. M. uitstrekken tot in de Appelscha-Zandduinen, tot benoorden Zorgvlied (gemeente Diever) en ten zuiden van Beuil. Aan de overzijde is het stroomgebied gemiddeld slechts 1 K. M. breed. Met uitzondering van een klein poldertje aan de Zandhuizer Wetering bestaat het geheel uit hooge gronden.

Het terrein daalt van het N.o. naar het Z.w. en van de waterscheidingen naar de Linde. Op de Waterstaatskaart worden slechts weinig hoogtecijfers aangetroffen, terwijl de waterpassingen, welke door mij in 1893 verricht werden ten behoeve van de opname van lengte- en dwarsprofielen, zich uit den aard der zaak meer bepaalden tot het oevergebied. De eenige terreinshoogten, welke de bladen Heerenveen 4 en Steenwijk 2 bevatten, zijn die langs den kunstweg van Makkinga over Tronde en Elslo en verder zu idwaarts over

4