hoogeren stand aanwijst, de schuiven in de sluisdeuren moeten geopend worden en de rivier alsdan naar het middenste pand kan afstroomen.

Op het eerste pand wateren meest hooge gronden en slechts enkele kleine, bemalen veenpoldertjes af; de grootte van het stroomgebied is ± 6395 H. A.

Het middenste pand, van het Kontermansverlaat tot de Lindesluis (1 uur beneden de spoorbrug bij Wolvega) beheerscht ongeveer 6470 H. A. polder- en hooge gronden.

Het benedenste pand is even beneden de Lindesluis zeer breed en wordt daar „het Wijde" genoemd. Op dezen boezem loozen ± 1785 H. A. polderland, dat zich bijna geheel langs den linkeroever uitstrekt.

De waaierdeuren te Kuinre worden gesloten des zomers bij een buitenwaterstand van 0.50 -|- volzee = 0.63 + A. P., des winters bij dien van 1.10 M. + volzee = 1.23 M. + A. P.

Toen de Linde nog niet bij Kuinre van de zee was afgesloten, werd zij langs beide oevers begeleid door dijken, die doorliepen tot de hooge gronden. De nieuwe Lindedijk, welke in 1827 tot stand gebracht is, omsluit het boezemgebied van het benedenpand met uitzondering van den buitenpolder „het bedijkte Rondebroek", die tevens afwatert op den boezem van het iste dijksdistrict (Vollenhove) van Overijssel.

De noordelijke Lindedijk begint bij Slijkenburg, waar hij aansluit aan de zeewering, die van de sluis te Kuinre den rechteroever van de zoogenaamde Kromme Linde tot Slijkenburg volgt om dan als Statenzeedijk naar Schoterzijl te loopen. Deze Lindedijk is grootendeels dicht langs den rechteroever aangelegd en begrenst alleen omstreeks „het Wijde" een paar honderd H. A. polderland. Aan de Lindesluis gaat hij over op den linkeroever en loopt als Zuider Lindedijk of Zuidwendedijk in ongeveer Z. Z. O. richting tot de hooge gronden bij Oldemarkt en — waar deze ein-