veranderd, nog iets van het oorspronkelijk karakter bewaard heeft.
Het komt ons voor, dat hieruit ook het ontstaan der huisnijverheid ten deele te verklaren valt, welke zich in de Langstraat tot de schoenen- en leerindustrie heeft ontwik-
o
keld. Toen het vervenen verliep hadden de vele arbeiders, hier gevestigd, niet voldoende werk. Het was geen kleibodem, welke hier bloot kwam te liggen, geschikt voor bouwland, dat veel handenarbeid vraagt, maar het waren graslanden, die slechts een gedeelte van den tijd arbeiders noodig- hebben. Naar andere venen konden de arbeiders van hier niet trekken, en vooral voor de oudere lieden moest arbeid gezocht worden. Spinnen en weven, elders in Noord-Brabant algemeen, waren hier in het lage veenland, waar geen vlas groeide en bijna geen schapenteelt gedreven werd, onbekend. Het vele goede water gaf daarentegen uitstekend gelegenheid tot leerlooierij, de veeteelt leverde daartoe vele huiden, de bosschen op de zandgronden leverden de schors op niet verren afstand : zoo had de leerlooierij in de 18de eeuw hier al zekeren bloei, en voerde zij uit naar Duitschland. Van de leerlooierij tot de schoenmakerij was slechts een schrede; in den vrijen wintertijd werd hiermede aangevangen. Zoo wordt op de zandgronden als bijarbeid de klompenmakerij uitgeoefend. De goed geslaagde onderneming vond navolging, er ontstond schoenmakerij als huisnijverheid, en aan die huisnijverheid werd weldra verbonden, dat enkelen met de schoenen de dorpen der provincie en elders rondtrokken, om ze aan den man te brengen. De opkomst van dergelijke huisnijverheid en de exploitatie dier produkten ziet men meer in oude veenkoloniƫn, waar een gedeelte des jaars vrijen tijd beschikbaar is. Zoo vond men vroeger op Staphorst klompenmakerijen en houtdraaierijen, terwijl ook enkelen met de produkten er van rondventten; zoo vond men in Friezenveen rondtrekkende zaadhandelaars, enz., en zoo vindt men in de oude veenkolonie Noordwolde manden- en stoelenmakers.