ren familie trachtte, om eenigszins die tegen te gaan, om althans eenigen grond aan de kinderen te kunnen nalaten, nieuw land in cultuur te brengen.

Maar bij den minder ondernemenden geest, bij de geringere welvaart, bij het gemis aan beschikbaar kapitaal, bij de weinig intensieve cultuur, moest ieder dat voor zich zelf doen, zoover zijn arbeidskracht en geringe middelen hen daartoe in staat stelden. En daardoor werd in den vrijen tijd door vaders en kinderen eenig woest land in cultuur gebracht, doch steeds stukje na stukje, de beste plekjes naast de vroeger ontgonnene uitzoekend, soms ook iets verder in afzonderlijke blokken in de heiden voortschuivend. Dit proces, waarvan het kaartje een afbeelding geeft, heeft zich over eeuwen voortgezet, en aldus is op de landschapsphysionomie de stempel der economische geschiedenis gedrukt, welke tot ons spreekt in den vorm en omvang deistukken lands.

De geschiedenis van het gemeenschappelijk landbezit werkte er toe mede, dat in Noord-Brabant het aldus kon plaats hebben. Terwijl in de andere oostelijke provinciƫn het gemeenschappelijk grondbezit der heiden was blijven bestaan als eigen aan de markegemeenschappen, waarop alleen de ge waarden recht hadden, terwijl de niet ge waarden, koters, meiers en brinkzitters er geheel buiten stonden, waren in Noord-Brabant die onverdeelde gronden eigendom der burgerlijke gemeenten geworden 1). Hierdoor was geen ingezetene uitgesloten van de gemeentegronden, en zij werden meestal niet alleen tot vruchtgenot, maar ook voor ontginning bij kleine gedeelten aan de gemeentenaren afgestaan. Dit had tengevolge, dat ieder grond kon verkrijgen vuor kleine ontginningen, en dat naast de cultuurgronden nieuwe hoekjes van tijd tot tijd, al naar de behoefte en de deugdelijkheid van den grond, werden aangemaakt.

l) Zie nader: H. Blink, Geschiedenis van den Landbouw en van den boerenstand in Nederland. II.