aanvang onzer jaartelling voorstellen, als doorsneden met smalle, groene strooken van goede graslanden op de groengronden aan de oevers der stroompjes, terwijl verder van deze het land in natuurlijke bosschen, en op de minder daarvoor geschikte gedeelten des bodems in heiden overging, welke laatste vooral de ruggen der waterscheidingen tusschen de stroomgebieden in beslag namen. In enkele vlakke gedeelten, of in ondiepe kommen met gemis van afwatering, had veenvorming plaats, die, alleen de Peel uitgezonderd, meestal geen zware veenlagen deed ontstaan, maar toch het land op vele vochtige plekken overdekte met een korst en de kleinere kommen aanvulde. Waar in de laatste in latere eeuwen de venen werden uitgegraven, of de kommen door omstandigheden niet met veen waren gevuld, vormden zij donkere waterplassen te midden der heiden, die meestal als ā€˛vennen" worden aangeduid, typische verschijnselen in de natuur van het Brabantsch heidelandschap.
Bij dien natuurlijken toestand moesten de eerste vaste nederzettingen wel meest langs de boorden der stroompjes ontstaan, en dewijl hier veelal geen breede, met moerasveen gevulde stroomdalen gevonden worden, zooals in Drente, konden vele nederzettingen onmiddellijk aan de riviertjes worden gevestigd, soms aan beide oevers er van, zoodat het stroomend water door de dorpjes loopt, of wel dicht er voorbij. In Drente ziet men dat zelden; de dorpen liggen hier meest op grooten afstand van de riviertjes, somtijds wel 3 a 4 K. M.
Toen aldus het land langs de stroomen op verschillende afstanden met nederzettingen werd overdekt, veelal wellicht met de Frankische hoven als eerste punten van vestiging, omringd door de hutten der lijfeigenen, werden de stroompjes, waarlangs zij ontstaan waren, ook de richtingen voor het verkeer. In den benedenloop werden de wateren geregeld bevaren, in den bovenloop in enkele tijden des jaars zeker ook. Een gevolg hiervan was, dat de stroom-