dier steden was de rivier de Maas, die op enkele geschikte punten aanleiding gaf tot vestiging. Ook al is de Maas nooit een belangrijke rivier geweest voor de scheepvaart, en in dit opzicht niet met den Rijn te vergelijken, toch was deze waterweg de eenige geschikte verbinding met het zuiden, en daardoor werd zij als verkeersweg gebruikt. Zoowel langs als over de rivier had het verkeer plaats. Romeinsche heirwegen liepen evenwijdig met de Maas naar het noorden. Aan den zoom van het Brabantsche land bij de Maas moesten hier wel een reeks van nederzettingen ontstaan, en van deze plaatsjes verhieven er zich enkele tot handelscentra voor den omtrek en een niet uitgebreid achterland. Geen uitgestrekte handelskring kon op een van deze plaatsjes zijn hoofdlijnen doen convergeeren, en daardoor bleven het alle beperkte stadjes, geringe centra op den zoom van het land, dat langs de Maas lag, sommige tot hoofdplaatsen van kleine heerlijkheden (zie pag. 6), terwijl de Peel en de naakte heiden achter dien Maaszoom het verdere Brabantsche achterland afscheidden van het Maasgebied.
Daarbij kwam nog, dat het verkeer op de Maas door een menigte tollen werd gedrukt. In het begin der i8de eeuw werden op de Maas van Gorkum tot Luik geheven 20 stedelijke en 26 markttollen, en daarenboven nog verschillende licenten. De Maas was voor 1/g meer bezwaard met tollen dan de Rijn en de Schelde. Dientengevolge werd het verkeer over de rivier gedrukt, en vele Hollandsche koopwaren werden aangevoerd met karren in plaats van met schepen. Onder deze omstandigheden valt het te verklaren, dat de veel gebogen, lange rivierweg met zijn wild afwisselenden waterstand en snelle strooming, niet de centrale lijn kon worden voor een sterk ontwikkeld handelsverkeer. En dewijl een aanzienlijk achterland ontbrak, konden er niet anders dan kleine marktplaatsjes ontstaan met locale industrie en handel. Enkele er van zijn misschien als nederzettingen ontstaan in den Romeinschen tijd; spo-