kelijk zou de nederzetting ook „Mons littoris" of „Strandberg" geheeten zijn, waaronder zij in een giftbrief van 992 voorkomt, welke naam omstreeks de i3de eeuw vervangen is door dien van „Geertruidenberg". Ter eere van de Heilige Geertruid, de dochter van Pepijn van Landen, die in 664 overleed en hier verblijf gehouden had, zou de stad aldus later genoemd zijn.

Waren de geographische elementen tot de opkomst van een stadje hier aanwezig met de Donge als achterland, een groote nederzetting kon het niet worden. Na de overstrooming van 142 1 was het noordelijke voorland der stad grootendeels verloren gegaan, een nadeel, dat evenwel vergoed werd door het water, hetwelk hier gevormd werd. De visscherij ontwikkelde zich sedert als een aanzienlijk bedrijf der stad, vooral die op steur, zalm en elft, en voor de visch, welke in den Biesbosch gevangen werd, verkreeg Geertruidenberg o. a. het stapelrecht van den Prins van Oranje, wat den vischhandel zeer deed bloeien. De visscherij was hier vroeger zoo groot, dat, volgens een aanteekening er op één dag 18000 steuren, zalmen en elften gevangen zouden zijn. Op het eind der 1 jde eeuw waren in één jaar 40000 zalmen en 8999 steuren gevangen.

De vischmarkt gaf te Geertruidenberg in de x 7de en i8de eeuw een levendig bedrijf. Steur en zalm werd hier ingemaakt voor Oost- en West-Indië; de gerookte zalm werd door geheel Nederland en naar buiten vervoerd; de versche zalm of steur werd, hetzij levend of gedood op wagens of in zoogenaamde „beunschepen", naar Breda, den Bosch, Antwerpen of zelfs naar Parijs verzonden.

De bierbrouwerij, die in de i7de eeuw nog bloeide, zoodat er in 1690 nog 17 bierbrouwerijen bestonden, verminderde in de i8de eeuw echter snel, zoodat er in 1747 niet meer dan 6, in 1774 niet meer dan 4 brouwerijen gevonden werden.

De lakenindustrie kwam nog tijdelijk te Geertruidenberg op, sedert het verboden werd lakens op het platteland te