tusschen de economische toestanden en de staatkundige rechten, en de verbreiding der steden over het land wijst derhalve tevens in 't algemeen de lijnen aan, waar langs zich de welvaart en de bedrijvigheid bewogen. In de middeleeuwen moest dat wel zijn in de gewesten, waar handel en nijverheid tot bloei kwamen; de landbouw was in dien tijd over 't geheel nog niet tot den vooruitgang gekomen, om zijn beoefenaars voldoende economisch zelfstandig te doen zijn, ten einde met flinkheid voor staatkundige rechten op te treden. Alleen voor de adellijke kasteelheeren was de landbouw in dien tijd met economische en staatkundige zelfstandigheid verbonden 1).

* *

Wij zullen in de eerste plaats de steden langs de groote rivieren de revue doen passeeren, om hun opkomst en ontwikkeling als nederzettingen na te gaan, om ons daarna tot de plattelandsnederzettingen te bepalen.

In het W. van Noord-Brabant schuiven de zand- en grintgronden voort tot aan de wateren der Schelde, om hier in eenige lage heuvels te eindigen. De overgang van de Noord-Brabantsche tot de Zeeuwsche natuur des lands is hier scherp, en vooral valt die in het oog, als men de wateren der Schelde bevaart of over Zuid-Beveland naar het vasteland reist. Die hooge, vaste rand, waarmede het land aan den zeekant eindigt, draagt sedert eeuwen den naam van den „Zoom".

De Zoom had voor meer dan een zevental eeuwen een veel gunstiger geographische ligging dan thans. Destijds vormden noch de Wester-Schelde, noch de Ooster-Schelde

i) Wij moeten hier nog de aandacht vestigen op de zoogenaamde Maisnicdc lieden in Brabant, een eenigszins bevoorrechten stand in Noord-Brabant ten platte lande, welke lieden vrij waren van slaafsche diensten, waar zij zich ook vestigden. De maisniede lieden waren misschien als een soort vrije pachters te beschouwen. Zij werden in 1290 genoemd in het land van Breda en later elders. Ongetwijfefd hadden zij invloed op de ontwikkeling van het vrije boerenbedrijf in dien tijd.