grenswateren : Bergen-op-Zoom voor 1347, Steenbergen vóór 1332, Zevenbergen vóór 1426, Geertruidenberg vóór 1213, Heusden vóór 1308, den Bosch vóór [196, Megen vóór I257i Ravestein vóór 1380, Grave vóór 1290 en B. in het binnenland: Breda vóór 1252., Eindhoven vóór 1252, Helmond vóór 1346 en Osch vóór 1399.

Naast deze waren er onderscheidene dorpen, die ook voorrechten en rechten van den heer verkregen, welke de stedelingen bezaten. Dit verleenen van rechten aan plattelandsnederzettingen, welke elders alleen stedelingen bekwamen, is eigenaardig. Ackersdijck vestigt hierop de aandacht en vermeldt o. a. dat Oosterwijk (1230), St. Oedenrode 1332, Bergeik e. a. plaatsen dergelijke rechten verkregen, welke evenwel niet nader omschreven worden. Dit wijst er in elk geval op, dat in de 13de eeuw er reeds onderscheidene dorpelijke centra van grootere beteekenis bestonden.

Uit de geographische verbreiding dezer tot werkelijke steden verheven nederzettingen blijkt, dat de meeste in de nabijheid van of aan de groote rivieren liggen, en dat bij het groot aantal dorpen in dit gewest het aantal steden in het binnenland buitengewoon klein is. Dat de steden hier meest langs de bevaarbare wateren liggen is in overeenstemming met hetgeen men ook elders in Nederland ziet. De groote bevaarbare rivieren in ons land, de hoofdwegen van het verkeer gedurende de middeleeuwen, vormden ook de lijnen, waaraan op daarvoor gunstige punten de nederzettingen tot een zekeren bloei kwamen, en die bloei stelde de burgers veelal in staat stadsrechten van den Heer te verkrijgen. De geographische gesteldheid bevorderde bij de bewoners dezer nederzettingen de economische ontwikkeling, en de economische zelfstandigheid en macht leidde tot het verwerven van zekere staatkundige vrijheden en rechten, veelal als wederdienst, die bekrachtigd werden door de verheffing tot stad, en verzekerd in de stedelijke voorrechtsbrieven. Zoo was de betrekking