Noord-Brabant was al vroeg in de middeleeuwen met een tal van nederzettingen overdekt. In den Karolingischen tijd lag aan den linker Maasoever tusschen Gennep en Maastricht Mosago, de Maasgou, en ten W. van hier strekte zich door Noord-Brabant de gouw Taxandrië, aldus genoemd naar de Taxandri, die reeds ten tijde van Plinius in dit gewest ten N. der Schelde woonden. Dit Taxandrië wordt in de 8ste eeuw genoemd als een land met wouden en moerassen opgevuld, welker woeste bewoners bijna geen omgang hadden met andere gewesten en in verspreide dorpen woonden, totdat de geloofsprediger Lambertus hier het Christendom en de eerste beschaving bracht. De op verschillende plaatsen in het zuiden van Noord-Brabant gevonden grafplaatsen herinneren nog aan de oudste Heidensche bewoners dezer streken. Waarschijnlijk was de hoofdplaats van deze gouw het dorp Fugthe, Vucht bij 's-Hertogenbosch, waar in de iide eeuw van tol en munt gesproken wordt, welke gewoonlijk aan de hoofdsteden der graafschappen verbonden waren. Behalve Vucht worden in de 8ste eeuw hier reeds genoemd de nederzettingen „Waderlo super fluvium Dutmala", d. i. Waalre om de Dommel, 704; locus „Alfheim", d. i. Alphen, „Tilburgis", Tilbtirg in 709, „Hoccascaute super fluvio Dudmala", dat in het testament van Willebrord Bobanschot heet en volgens Ackerdijck het gehucht Baschot of Baarschot (2 uur ten Z. O. van Oorschot aan de Reusel) is. Verder worden genoemd in 710 „Hulislaum", thans de buurt Hulsel (aan de Reusel), en een bosch te „Heopurdum", Haperd bij Hulsum; in 712 „Eresloch", thans Eersel, „Osne" thans Osch en „Diesne" thans Diessen (a. d. Reusel); in 721 „Fleodrodun" thans Vlierden (aan de Vlier); „Durninum" thans Deurne, „Baclaos" thans Bakel en andere. In de 9de eeuw worden genoemd Budel, Empzl, Heusden, Hedel, „Ortinon" thans Orten (bij den Bosch), „Rosmalla", thans Rosmalen „Herpina" thans Herpen; „Osterol", misschien Oosterwijk, „Marvilde" misschien Mereveldhoven, „Palethe", Over- of