Ofri. kent selich en men vindt bij Gijsbert Japiks sillig, silligheyt, silligmeytser en silligboask (zalig huwelijk), verkorting van ' sielig uit een ouder sêlig. Op 't oogenblik echter schijnt de vorm sielig in Friesland weinig levenskracht meer te bezitten. Voor Beetsterzwaag wordt die nog opgegeven, maar voor Barradeel heet het: „sillig is uit de spreektaal verdwenen", voor Oostdongeradeel: „sillig zelden, meest salig en voor de Dokkumerwoudstreek : „sillich naar het schijnt verouderd; dronken was altijd salich, dus zeker nu altijd salich". Met a wordt het woord dan ook opgegeven voor Hindeloopen, Workum, Tzum, Deinum, Bakkeveen, Lemsterland en Oosterschelling, terwijl het als „niet in gebruik gestempeld wordt voor Rottevalle en Surhuisterveen. Met a is in Friesland het woord natuurlijk aan de schrijftaal ontleend.
Daar het woord in de middeleeuwsche schrijftaal evengoed als in de onze eene a heeft, kan het niet overgenomen zijn uit het Limburgsch. Oorspronkelijk moet het dus ook in het Vlaamsch of Westbrabantsch, alzoo in het Westfrankisch, te huis behooren. De samenstelling gelukzalig schijnt eerst na de middeleeuwen voor te komen en gevormd te zijn om de beteekenis van het minder bekend gebleven zalig duidelijker te doen uitkomen.
§ 6. De oudere umlaut bij andere woorden.
Ofschoon naar andere woorden, waarbij de oudere umlaut zich kon voordoen, geen algemeen onderzoek is ingesteld, kon ik toch voor enkele streken nog de volgende opgaven bijeenbrengen:
Te Breda zeide men (volgens J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch taaleigen) gaef{=- ongeschonden, uit *gdvi, Mhd. gaeöe, On. gaefr)-, kraemer (uit *kramari); schaeper (uit skapari), of ook wel geef \ kvemev, scheper.