lingen en zwaevel, waar ae ook wel oorspr. at, of, wat zwaevel aangaat, gerekte e zou kunnen vertegenwoordigen, later dan te onrechte als dialectvorm met ae voor a beschouwd en als taling en zwavel in de schrijftaal en beschaafde spreektaal opgenomen, benevens de klanknabootsingen 6ae, blaeten, kaekelen en quaeken en allerlei woorden met volgende gedekte r. Leeg (naast laag) kan men ook bij Vondel, Huygens en in den Statenbijbel lezen.
2° In de eej- en a-streek vindt men alleen leejg of leeg, zonder dat het valt uit te maken, of wij daar met umlaut
te doen hebben of niet.
3° In de ieë- en m-streek vindt men laag, laagste op Schiermonnikoog en te Ooster- en Westerschelling met ie, dus met de vocaal, die daar aan de lange a zonder umlaut beantwoordt. Dat zou er ons toe kunnen leiden, in t Ofri. *lêg, lêgest een ö-stam te zien, zooals ook gedaan wordt door Dr. Van Heiten (Altostfries. Gramm. p. 114 en 161), doch op anderen grond, namelijk, dat de g van het woord in het Oostfriesch j zou hebben moeten worden, als het woord een y<?-stam was. Trouwens ook de superl. lèist- komt voor, die op een positief *lèi uit "lêgi wijst. Nu is het opmerkelijk, dat het Landfriesch wèl den umlautsvorm heeft, maar niet den overgang van g tot /, zoodat men zeer geneigd zou zijn, de vormen daar voor producten van wederzijdsche gelijkmaking der eenmaal naast elkaar bestaande lêgi- en %ö-vormen te houden. Opgegeven worden lëaQ, lëagste voor Zuid-Friesland en Hallum, lee(j, leegste voor Workum, de omgeving van Sneek, voor Tzum, Oostdongeradeel, de Dokkumerwoudstreek, Bergum, Achtkarspelen (Surhuisterveen), Rottevalle en Opsterland. Ook Gijsbert Japiks schreef het woord met ee. Men mag voor Friesland de ee hierin niet gelijkstellen met den uit ai voortgekomen klank.