Dr. L. Simons, Het Roermondsch dialect, bl. 49 vlg.). Overigens echter vinden wij overal (te Weert, Gratham, Buggenum, tot Oorsbeek en Amstenrade toe), evenals reeds in het Limburgsch der middeleeuwen, als umlaut der a de ee, ëi of ee'è. Voor Gratham en omstreken geeft Mertens, Onze Volkstaal II bl. 259 vlg., ook lëitj van loaten op, maar blódstj en br'óditj van bloazen en broden. In het Zuiden (te Heerlen, Valkenburg, Gronsveld en Maastricht) is de ee in ie overgegaan. Voor Heerlen geeft Jongeneel Een Zuidlimburgsch taaleigen I bl. 23 vlg.) ook lieët, bheësz en brieët van loate[n), bloaze(n) en broa op.
§ 4- De oudere umlaut bij laag, laagste.
Bij laag, laagste schijnt de oudere umlaut eertijds overal voorgekomen te zijn; maar heden ten dage is het er aldus mee gesteld:
1 In de a-streek ontbreekt tegenwoordig bij dit woord de umlaut geheel en vindt men laag, laagste. Alleen daar waar de heldere d oorspronkelijk niet te huis behoort, maar van elders of uit de schrijftaal is ingevoerd, kan men leeg, leegste aantreffen, zooals in het Stadsfriesch van Leeuwarden, Sneek, Bolsward, Harlingen, Franeker, Heerenveen en op Ameland, en zoo ook te Nieuwenhoorn. Toch mag men aannemen, dat in vroeger tijd ook in het i-gebied de umlaut heeft geheerscht: met name bij laag: ten minste in 1624 werd te Rotterdam nog laeg gezegd, zooals blijkt uit Abraham van Gerwen's Voor loper ken inhoudende een kort onderricht der letterkunst, bl. XLIII, waar als met ae tegenover aa worden opgegeven, behalve laeghe en kaeze, die, evenals raezen umlaut van lange a (of ae) hebben, ook: maeghden met umlaut der korte en aek en baek, die wel uit de visscherstaal zullen binnengedrongen zijn (het laatste met Frieschen umlaut der au). Verder vindt men er nog: tae-