of heuör opgegeven, doch voor Rheden en Arnhem hoor, hooren. De andere woorden hebben te Dieren en Ellekom evenmin meervoudsumlaut, als te Rheden en Arnhem. In de Lijmers (naar opgaven voor 's-Heerenberg en Diedam) is de meervoudsumlaut öa, maar te Diedam in keur, dus vóór r, is hij eu. Blijkens eene opgave voor Hemmen heerscht öd als meervoudsumlaut ook in de Overbetuwe, evenals in het Rijk van Nijmegen en het land van Maas en Waal (opgave voor Leeuwen), en verder in geheel Limburg. In Noord-Brabant schijnt hij zich tot het uiterste Oosten te bepalen, en dan nog maar gedeeltelijk op te treden (Boksmeer kent volgens de opgave dien umlaut niet); althans alleen in de opgaven voor Deurne, Uden en Zeeland trof ik hem aan. Voor de beide laatste plaatsen geeft H. van den Brand, Onze Volkstaal I bl. 168 op: „heuk meerv. van kook (haak), peul, meerv. van pool (paal) .

Dat bij stroate en joar in 't meervoud geen umlaut voorkomt, spreekt van zelf. Is de opgave jöar, jöaren voor Hummeloo juist, dan moet daar analogie gewerkt hebben naar h'ó'dre, dat daar ook in het enkelvoud als h'óar wordt opgegeven, tenzij deze opgave van een geboren Zwollenaar onder den invloed staat der öd, die te Zwolle vóór de r de ba vervangt.

Zeer gewoon is de meervoudsumlaut bij schoap en hoar, hoezeer bevreemdend evenals de meervoudsuitgang bij onzijdige ö-stammen, zooals deze woorden in het Germaansch zijn. Ik vond schödpe (ook wel schoap) in Twente opgegeven voor Hengeloo (naast schoap), voor Ootmarsum, Delden, Goor en Enschede (naast schoap), in de Graafschap voor Winterswijk, Aalten, Varseveld, Sinderhoek, Hummeloo en Drempt; verder voor 's-Heerenberg en Diedam, en in Limburg voor de meeste plaatsen: Horst (naast schoap), Weert, Buggenum, Venloo, Roermond, Sittard (naast loap) en Maastricht. In Bra-