TWEEDE HOOFDSTUK.
DE UMLAUT DER LANGE A.
§ i. De onderzochte woorden en klankschakeeringen.
Klankwijziging (palataliseering) door invloed der i of j eener volgende lettergreep (z'-umlaut) deed zich in onze tongvallen bij de Oudgerm. lange ae of de daaruit in die tongvallen voortgekomen klanken op twee wijzen gevoelen, die ons nopen een jongeren en een ouderen umlaut te onderscheiden. De jongere vertoont zich alleen in een gedeelte der da-, óa- of ö-streek en heeft de ba tot öa, de ö tot eu gemaakt bij woorden, die andere, voor iedeien leek terstond als verwant herkenbare, vormen zonder umlaut naast zich hebben, dus bij woorden in bepaalden verbuigings- of vervoegingsvorm, bij diminutieven, comparatieven, superlatieven, enz. Het gebied, waar deze jongere umlaut heerscht, kon op de kaart worden aangewezen, wat daarentegen niet kon geschieden met den ouderen umlaut. Zooals ik uitvoeriger in het Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde XVIII bl. 3—9 heb uiteengezet, komt het mij voor, dat deze oudere umlaut reeds dagteekent uit den tijd, toen de Oudgerm. ae nog niet tot a of eenigen anderen klank was overgegaan. Hij maakte den a^-klank tot ê, d.i. tot de gerekte NL onvolkomen 1, schoon deze zich later weer in vele streken tot ee of ae heeft gewijzigd. Wij