over slept. Behalve in het Landfriesch is overal de sterke vervoeging bij het praeteritum ingevoerd of zelfs overheerschend. Een zwak vroagde komt nog het meest voor in Oost-Utrecht, het Rijk van Nijmegen, de Bommelerwaard Noord-Brabant en vooral Limburg, waar de sterke vorm bijna niet wordt aangetroffen. Ook in Noord-Holland is vraagde nog wel gebruikelijk, en in de «-streek zegt men even vaak vraegde als vroeg. Ook het zwakke deelwoord is hier en daar sterk geworden door analogie, 't zij naar gesloapen, 'tzij naar gebogen, 't zij naar vroeg, enz.
De meervouden der sterke praeterita kwamen, namen, spraken, aten, lagen, zagen en gaven zijn in verreweg het grootste gedeelte van het land naar analogie van het enkelvoud kwamme[n), namme[n), enz. geworden; doch bijna geheel vrij gebleven van dien analogievorm zijn Friesland, Zeeuwsch-Vlaanderen, Zeeland en een deel van Zuid-Holland (namelijk de stranddorpen, de Oostelijke afstreek, het Oosten van de Alblasserwaard, de Vijf-Heerenlanden en Gorinchem). Ook Noord-Brabant en Limburg kennen de vormen met korte « bijna niet, en wanneer men ze daar vindt, mag men ze voor van elders ingevoerd houden. Toch is in die streken de klinker niet overal de normale, aan Oudgerm. ae beantwoordende, klank. Soms is die klank verkort, zonder nog d te worden, soms door umlaut veranderd (in welk geval men met een' optatiefvorm te doen heeft), soms naar analogie van het deelwoord of uit andere oorzaak gewijzigd. Vooral in het Landfriesch vertoonen deze meervouden eigenaardigheden. Ook stemmen niet alle onderzochte werkwoorden in dezelfde streek in hunne afwijkingen met elkaar overeen, zooals te zien is uit de uitvoeriger bespreking dezer vormen in het Tijdschrift voor Ned, taal- en letterkunde XVIII bl. 15 21.