schien echter naar analogie van nei, daar 't Ofri. niet neist-, maar nest- heeft, zooals nog op Terschelling. Vgl. ook het naast neiste voor Barradeel opgegeven naeste. Daar op Schieimonnikoog iedere ei tot oi is geworden, vindt men daar noi, noiste. Bij êwend is de ê door den invloed van den halfklinker w overal tachtig gewijzigd, waarschijnlijk na voorafgaande verkorting tot *jiwwend. Vandaar in Opsterland joon, op Terschelling jong, in Lemsterland jöën, Barradeel joen, Dokkumerwoudstreek, Bergum en Schiermonnikoog joun.

De ëa vindt men in de woorden, die in 't Ofri. en Westfriesch vóór nasalen niet é, maar a hebben, dus in gaan, staan en kraam. In Lemsterland is krëam of krèamme verkort tot kremme; in de Dokkumerwoudstreek heeft men naast krëam ook krjemme, in Oostdongeradeel krëam (mv. krjimmen), in Barradeel krjemme (mv. krjemmen), maar als „kraambed" ook daar krëam (naast krjemfrou — kraamvrouw, en krjemheinster = baker). Andere woorden met a vóór nasaal hebben in het Friesch (althans volgens de opgaven voor Barradeel) eene d, zooals bekwaam, oangenaam en waan en zijn dus blijkbaar uit het Hollandsch of uit de schrijftaal ingevoerd; alleen vaantje (als drankmaat) luidt daar fëantsje. Over moanne (= maan en maand) en mandjt (= Maandag) moet afzonderlijk gehandeld worden. Over dien (= gedaan) in plaats van dëan zie men boven (bl. 56) bij de eej- en a-streek.

Op Schiermonnikoog, waarvan het dialect zich ook in andere opzichten sterk van het Landfriesch onderscheidt, wijkt die eö-klank af door achtervoeging van een y-klank Vandaar gajn, stajn, krajm, misschien met eenige overhelling naar qaejn , staejn, kraejm.