Greifswald 1898. p. 144). Het woord maatje is ook hier, evenals elders, niet constant: het luidt soms meejtje, soms vtaatje, t laatste in overeenstemming met het Sylterdialect, waarin maat als mot wordt uitgesproken.
Tot het eej- en a-gebied behooren:
i° Westfriesland (d. i. het Noordelijkste deel van NoordHolland) en gedeeltelijk ook het niet tot het eigenlijke Westfriesland behoorende middengedeelte van Noord-Holland, of m. a. w. Noord-Holland benoorden het IJ, met uitzondering van ten eerste het Zuiden van Kennemerland (ongeveer tot Heemskerk), waar in alle woorden de heldere a-klank heerscht, evenals te Hoorn en Den Helder; ten tweede het Zuidelijk deel van Waterland (d. i. Edam, Purmerend, Broek en wat ten Oosten en ten Zuiden daarvan gelegen is), waar in alle woorden a° wordt gehoord; en ten dei de Enkhuizen, dat wel tot de eej- en 5-streek behoort, maar ook in deze klanken eenigszins van het gewone Westfriesch afwijkt.
De Zaanstreek daarentegen (met insluiting van Assendelft, Jisp en Wormer) komt in dezen met het Westfriesch overeen. Slechts doet zich in het Oosten (met name in de Wijde Wormer, te Oostzaan en in het nog Oostelijker Ilpendam) de Waterlandsche eigenaardigheid voor, dat a wordt gezegd, waar in de Zaanstreek a gehoord wordt, terwijl de eej er onveranderd is gebleven, voor zoovei ook daar, evenals in de geheele Zaanstreek, die eej bij jongere menschen niet langzamerhand door Hollandschen invloed voor a heeft moeten wijken. Als Dr. Boekenoogen {De Zaansche Volkstaal bl. XIX) zegt: „heldere a hoort men slechts in die woorden, waar het Hollandsch de vroegere Friesche vormen verdrongen heeft, b.v. baar, daad, gaaf (in boelgaaf}, ja, paal, waar (bnw.), zwager, asem, enz." (voeg er kwaad nog bij), dan