den klank der scherpe lange ee in leeren \ voor Midwoud en de Streek: „helt meer over naar de ee van ons leer en, dan naar et of ij"; voor Grosthuizen: „klinkt eenigszins als ei • voor Koedijk: „een klank tusschen ee en ei in"; voor Hoogkarspel: „klinkt meer als ei dan als ee, maar zweemt naar beide"; voor Barsingerhorn : „gelijkt in skeejp op Eng. escape ; voor Vlieland: met z'-klank er achter"; voor Wieringen: „klinkt niet geheel als zachte e; men hoort ook eenigszins i" en in eene andere opgave: „klinkt nagenoeg als korte z"; in eene derde: „lange z', langer dan in 't Hd. mit"; voor Tessel: „zeer slepend, in sleejpe(n) bv. eenigszins gelijkend op de z van slip, maar gerekt"; voor Enkhuizen : „tusschen ë en onze onvolkomen z' in en gevolgd door eene toonlooze e".

Blijkt uit deze omschrijvingen meestal duidelijk genoeg, dat op de ee een y'-klank volgt, waarom in de opgaven dan ook gewoonlijk de klank door ej of ei wordt aangeduid, sommigen schrijven toch ook e of ee en het is wel mogelijk, dat in dit geval inderdaad de _/-klank ontbreekt en slechts een scherp lange ee-k\ank, misschien door toonlooze e gevolgd, wordt gehoord. Ongetwijfeld is dat overal het geval vóór de r in woorden als heer, deer, weer, die dan ook met ee worden geschreven door dezelfden, die in andere woorden ej of ei bezigen. In de opgaven voor Heiloo wordt haer geschreven met ae tegenover de andere woorden, die ee hebben; op die schrijfwijze in de opgaven voor het Gooi komen wij beneden terug.

Een groot gedeelte van de woorden, waarnaar een onderzoek is ingesteld, heeft dien ^'-klank, een klein gedeelte daarentegen heeft geregeld a. De eej (ee) vindt men in leejte(n), sleejpe(n), scheejp of skeejp, dreejd, eejvend, streejt, neejste, neej, heer, deer. In die woorden beantwoordt daaraan ook in 't Ofri. ê (= Nfri. ie'è of ie),