aardrijkskundig nieuws.
Van Sjanghai naar Bhamo. Kapitein A. M. S. Wingate heeft verleden jaar en dit jaar een reis door China gemaakt, die in meer dan een opzicht merkwaardig was, al zijn ook geen belangrijke aardrijkskundige ontdekkingen het gevolg ervan geweest. Dit laatste zou ook moeilijk zijn, zegt Wingate zelf, in een streek waarover uitstekende detailkaarten bestaan — Chineesche namelijk. Maar zeer noodig blijkt het vaststellen van een wetenschappelijken grondslag voor dezen overvloed van gegevens. Want de grootste fout van de Chineesche kaarten ligt in de slordige wijze waarop ze geteekend zijn en het ontbreken van een behoorlijke schaal. Ze zijn dientengevolge vooral onjuist ten westen van de Mekong en ten zuiden van den weg van Junnan naar Bhamo. Voorbeelden: Terwijl de afstand van Hankou naar Bhamo langs den door Wingate gevolgden weg naar de beste kaarten omstreeks 1500 Engelsche mijlen bedraagt , heeft de reiziger volgens zijn eigen aanteekeningen ongeveer 2360 mijlen afgelegd. De afstand van Imen naar Tsjingtoeng zou 75 mijl zijn, maar Wingate moest meer dan 200 mijlen afleggen. Dat geeft een denkbeeld van de afwijkingen tusschen de kaarten en den werkelijk bestaanden toestand, en kan ook als waarschuwing strekken voor de ontwerpers van spoorwegverbindingen in het zuiden van China, om de afstanden vooral
niet te krap te schatten.
Wingate verliet Peking den i8en September 1898, enkele dagen voor de staatsgreep en nam te Sjanghai een onderwijzer en een naturalist in dienst om vervolgens de Jangtse op te varen naar Hankou, waar hij van den onderkoning een vrijgeleide kreeg door de te slechter faam bekend staande provincie Hoenan. De eerste stad die de reiziger vervolgens bezocht, was Jotsjoe, de nieuwe verdragshaven (toen nog niet geopend) aan den ingang van het meer Toengting, en daar werd men door de bevolking vijandig ontvangen, hetgeen overal pleegt te geschieden waar de opening van een haven vooi de deur staat. Maar de boot werd gelukkig op sleeptouw genomen door een der kanonneerbooten van den onderkoning, hetgeen erger voorkwam.
Toch klaagt Wingate niet bijzonder over de houding der Chineesche bevolking te zijnen opzichte. Alleen in Hoenan en het oosten van Kweitsjoe ontmoette hij veel verzet bij de bevolking, die niet scheen te kunnen velen dat Wingate's „onderwijzer" een schetsteekening op groote schaal